Minder pijn

Maandag 17 maart 1986

Mijn vrouw was hoogzwanger, ze had nog twee weken te gaan. Deze zwangerschap was een lange lijdensweg, het was heel anders dan bij de vorige zwangerschappen. Ze vertrouwde het niet, ze voelde te weinig, het zat niet goed. En dan kon de nieuwe verloskundige nog zo vaak zeggen dat iedere zwangerschap weer anders is, en dat alles in orde was, zij bleef maar met dat rotgevoel zitten. Bezoeken aan de gynaecoloog hielpen ook al niet veel, want die lachte al haar bezwaren weg. Een rare, gevoelloze, zeer arrogante man. Wat weet zo’n moedertje nou van zwangerschappen, niks toch? Die maandag voelde ze de hele dag al niets meer. Dus liep ze het korte eindje naar de praktijk van de verloskundige achter de kerk. De verloskundige gebruikte al haar kunde en kennis om enig leven te bespeuren maar keek steeds moeilijker. Ze belde met de gynaecoloog die ons meteen die avond wilde spreken. Mijn vrouw wist het al – het kind was niet meer in leven, dat voel je als moeder drommels goed. Ze liep maar weer terug, achter de kerk om naar huis. In de keurslagerij zagen Bram en Meta haar aankomen. Ze zwaaiden naar hun bijna dagelijkse klant. We hadden nog een extra probleem, want ik gaf in  die tijd cursussen calligrafie, en juist die avond was de laatste, feestelijke les. Dan liet iedereen een werkstuk zien dat zij of hij met de opgedane kennis en kunde had vervaardigd. De ene een menu, de ander een wandtekst of een haiku. Van alles, heel gezellig. Onze oudste dochter, 12 jaar, net brugpieper op het VWO zat ook bij de cursus, al was het een heel gedoe voor haar met haar linkse pootje. Rechtshandige calligrafie ziet er doorgaans beter uit, maar ja, wat moet je?

Mijn hoofd stond er ook niet echt naar, en mijn vrouw alleen naar het ziekenhuis in de stad sturen was out of the question. Zeker in deze situatie was ieder beetje hulp meer dan nodig. Dochter loste het probleem heel volwassen op door aan te bieden voor mij die cursus te gaan afsluiten. Ze zou wel even uitleggen waarom ikzelf niet kon komen. Later hoorde ik van diverse mensen dat ze dat op indrukwekkende en zeer volwassen wijze had gedaan. In het ziekenhuis hoorden we wat we al vreesden.  Het was een enorme slag, die de dag daarop nog eens werd verergerd door de ronduit schandalige manier waarop men in het ziekenhuis met mijn vrouw en mij omging. Afgezien van de noodzakelijke medische handelingen liet men ons volledig aan ons lot over. Zelfs koffie werd niet aangereikt of aangeboden. Mijn vrouw kon een boterhammetje krijgen, een vriendin die haar kwam bijstaan kreeg niks, net als ik. Een dood kind werkt niet mee aan een bevalling, dus alles moest kunstmatig, gedwongen, en dan duurt het heel lang. Om precies te zijn tot tien over twaalf in de nacht na die vreselijke dag. De verloskundige uit het dorp moest de partus doen, de gynaecoloog liet zich ondanks dringende verzoeken niet zien. Op het laatst zaten mijn vrouw, de vriendin en ik op het bevallingsbed als ketters te roken. Totaal alleen, zonder enige hulp. In een Nederlands ziekenhuis. Mijn vrouw mocht het kindje niet zien want er was al weefselversterf opgetreden, maar de keus werd haar ook niet gelaten. Alles buitengewoon steriel en onpersoonlijk.

Na de begrafenis van het kind, een meisje, restte bij mijn vrouw pijn, leegte en verdriet, bij mij voornamelijk woede. Ik heb de directie van het ziekenhuis omstandig in een brief ter verantwoording geroepen, maar we werden met een kluitje in het riet gestuurd. Op de een of andere manier kon ik het toen niet opbrengen om te gaan vechten voor ons gelijk. We wilden afsluiten, zo mogelijk, en zo’n gevecht houdt de narigheid heel lang boven tafel. We deden wel iets wat voor ons volledig onbestaanbaar, zelfs ondenkbaar was – we wensten die paardenslager van een gynaecoloog een uiterst kort leven toe. En ja hoor, een paar jaar later volgde hij ons onuitgesproken advies om niet nog meer weerloze mensen in de narigheid te storten. Hij ging dood. Ik heb mijn vrouw in een geval als dit nog nooit heel hard YESSS!!! horen roepen, maar toen deed ze het.

Het is al 25 jaar geleden, maar 17, 18 en 19 maart zijn nog altijd de kwaadste dagen van het jaar. De pijn slijt niet. En je kunt niet aankomen met het argument dat we nog kinderen hebben, en dat daarna nog twee kinderen werden geboren. Dat is heel bot en heeft er in wezen niet veel mee te maken. Er is pijn, moederpijn.

Donderdag 17 maart 2011
De nacht was niet best voor mijn vrouw. Ze droomde weer dat ze door dat straatje achter de kerk liep. De slager en zijn vrouw groetten haar. Ze kon zich iedere stap en iedere gedachte tijdens die wandeling naar huis weer voor de geest halen. Haar slaap was dus nogal wisselvallig. 25 jaar later en nog steeds pijn. Donderdag is oppasdag, dan komen Femke van een jaar en haar broertje Luuk van vier. Luuk ging naar school, Femke een halfuurtje naar bed. Ik ben juist die dag thuis om het sjouwen van dat kind over te nemen, want als je reuma hebt doen je handen het slecht, en dan is een baby de trap op- of afdragen geen goed plan. We besloten om even te gaan koffiedrinken bij de oudste dochter, ja die brugpieper uit het verhaal hierboven. Ook zij was hoogzwanger met nog twee weekjes te gaan.

We hadden algauw door dat die twee weken niet meer gehaald gingen worden, want tijdens ons bezoekje had ze steeds een wee. Mams zou haar naar het ziekenhuis brengen met de auto, en net als de vorige keer bij de bevalling zijn. Die vorige keer was het heel voorspoedig en snel verlopen, dus mama drukte onze dochter op het hart om niet te lang te wachten met het oproepen van de verloskundige. Onderweg naar het ziekenhuis je kind baren in een Fiat Panda kan wel, je komt geheid in de krant, maar het ziekenhuis is toch ruimschoots te prefereren. Thuisgekomen belde mams ieder uur met haar dochter, ze voelde duidelijk aan dat zulks the thing to do was. Om twee uur kreeg ze te horen dat het nu wel erg snel ging. Mam gaf een mambevel: bellen die verloskundige, en rap! Tegen half drie bleek haar gelijk, als mam gauw naar Amersfoort reed kon alles nog net op tijd. In een kwartiertje was ze er, drie kilometer naar het ziekenhuis, kwart voor drie waren ze binnen. Met de lift naar de zesde verdieping. En toen ging het nog veel sneller. Om vier uur werd het kind geboren. Een jongetje. Hij was pimpelpaars van de benauwdheid, maar het is gelukkig helemaal goed afgelopen. Een puntgave baby, op de dag precies 25 jaar na het drama.

Ik had onderwijl een andere dochter ontboden, want ik moest verder maar voor Femke zorgen. Die lag wel in bed maar eenmaal wakker zou ik vrijwel onmiddellijk met een enorme strontluier worden geconfronteerd. En ondanks dat ik een zeer enthousiaste opa ben is het strontpampertijdperk al lang en definitief voorbij, waarvan acte. Om kwart over vier kreeg ik de gelukkige oma en dochter aan de telefoon. Effe gauw pap, mijn telefoon is bijna leeg. Alles is goed, kom maar kijken naar je nieuwe kleinzoon. Ja suf, dan moet mam eerst thuiskomen met de auto, of ik moet op de motor gaan.

Inmiddels zijn we drie dagen verder en er gaat natuurlijk geen dag voorbij of mama moet effe om een hoekje gaan kijken. Het kleine manneke wordt iedere dag mooier, echt, al is het heel gek om een halve Marokkaan te zien die naar alle waarschijnlijkheid rossig blond is. Net als zijn moeder, heel lang geleden. Zijn zus van vier is juist een model-Marokkaanse, heel mooi, dun en klein, met donker krulhaar en koolzwarte flitsogen. Zij vindt zo’n piepklein broertje een prima uitvinding, maar als hij boos begint te brullen, vooral als hij uit zijn tummytub wordt getild, dan smeert ze hem. Kolere, wat een herrie, niks voor haar. Herrie maken kan ze zelf veel beter. En nog harder ook. 

Ik weet zeker dat er geen beter middel is om de pijn van een verloren kind te helen. Vijfentwintig jaar. Op de dag nauwkeurig. Als je het in een roman schrijft gelooft niemand je.