(4)

(1) (2) (3)

"Wie is die man voor mijn raam? Wie is die man voor mijn raam? Wie is die man?
Is híj het weer? Is híj weer terug?"

[...]

"Heb ik jou ooit verteld wat er gebeurd is? Weet je waarom jij er bent? Of, nee dat weet ik niet zeker. Weet je wat er gebeurde vlak voordat jij er was? Vlak voor jij kwam."
"Ik was erbij."
"Niet. Jij kwam daarna. Ik wil het je graag vertellen. Al ken je het verhaal. Want jij bent mij. Of ik ben jij. Ik wil eerst wat drinken. Ik wil wijn. Om mijn gedachten te kalmeren. Om rustig te worden."

[...]

“Nu drink ik alweer wijn. Ik heb steeds vaker het gevoel dat ik het nodig heb om geordend te kunnen denken. Is dat wel verstandig, met mijn karakter? Drink ik niet te veel? Ik ben nooit goed geweest met mate.”
“Dat valt wel mee.”
“Dat vind jij.”
“Het zal zo’n vaart niet lopen. Je moet echt lang en veel drinken wil je een alcoholverslaving krijgen hoor. En daarbij, jij hebt karakter genoeg om te stoppen wanneer je wilt.”

[…]

"Er staat niemand voor het raam. Ik beeld mij dat in. Dat is wat de dokter zegt. Net zoals ik mij jou inbeeld. Ik kan met je praten, maar je bent er niet. Ik kan de man zien voor het raam, maar hij is er niet. Dat is wat de dokter zegt. Van de dokter mag ik niet zeggen dat ik gek ben. Ik mag ook niet zeggen dat hij gek is. Nee, ik verwerk een traumatische gebeurtenis. En hij helpt me daarbij."

[...]

"Als ik de dokter zou geloven. Dan ben jij er niet. Dan ben jij mijn imaginary friend. Als kinderen dat hebben, dan is dat al verontrustend. Ik ben een volwassen kerel… Heb ik te veel fantasie? Ben ik simpelweg gek? Dat ik dat niet mag zeggen van de dokter wil niet zeggen dat het uitgesloten is.”

[…]

“Wat moet ik doen? Wie is die man voor het raam? Zit hij echt in mijn hoofd? Door wat toen gebeurde. Misschien zegt de dokter dat wel om… diezelfde dokter wil mij altijd platspuiten. Hij heeft ooit eens gezegd dat ze me in de gaten zouden houden. Zou de man voor het raam mij in de gaten houden? Zou hij iets van mij willen? Houdt hij me in de gaten? Of is hij van de overheid? Van de geheime dienst? Wat weet hij van me?”
“Hij moet weg.”
“Maar hoe?”
“Alcohol. Als hij echt in je hoofd zit, kan je hem ook uitschakelen.”

“Nee, dat hoeft niet. Hij is al weg.”
“Denk je echt dat hij de hele nacht wegblijft?”

[…]

“Morgen vertel ik je wat er is gebeurd.”