Broekpoepen en ashappen

‘Een vreemde zaak. Normaal gesproken word ik nooit op mijn rug wakker. Met het slaap in de ogen wil ik rechtop komen. Maar wat is dat? Het zou toch niet waar zijn? Shitzooi! Met mijn hand ga ik richting mijn onderbroek en zo rond de bilnaad komt klein duimpje in aanraking met een substantie van warme klei. Vijfentwintig jaar oud en dan nog de rioolbelasting vanuit bed betalen! Ik begin te schreeuwen vanuit mijn volgescheten liefdesnestje. Enkele seconden later word ik gelukkig wakker.’ Een lucide droom. Freaky materie! Omdat ik het nog niet helemaal geloofde, liet ik mijn vinger nog eenmaal afdalen naar de onderbroek, maar gelukkig slaagde ik er dit keer niet in om een bruine vinger te halen. De boterham met pindakaas sloeg ik deze ochtend maar wel over.

Aangekomen op het station konden mijn gedachten maar niet losraken van die vreemde droom. Wellicht zou de Ipod me wat afleiding kunnen verschaffen. Ik stond de ‘silent disco’ uit te hangen op de beats van ‘Corrie Konings en de Rekels’ toen een schoonmaker bezig was om een rookpaal op het station te legen. Hij moet er nog niet al te lange tijd werkzaam zijn geweest, want op het perron lag inmiddels een molshoop van peuken en as waar zelfs Henk van Alfred trots op zou zijn geweest. Uiteraard kwam er net op dat moment een goederentrein aan. Het ellendige aan die apparaten is dat er dan een ietwat sterke luchtstroom ontstaat. De molshoop was hier helaas niet tegen bestand. Daar stond ik dan. Net gedoucht, tandjes gepoetst, mijn bed volgepoept en toen weer niet, haartjes netjes gekamd….NAAR een fucking berg as te happen! Gatverdamme dat is smerig! De schoonmaker koos het hazenpad. Dat dacht ik niet vriend! ‘Zo sind wir nicht geheiratet!’

Ik greep de schoonmaker in zijn kraag. “Wat zijn dat voor grappen vriend,” snauwde ik hem in mijn beste Marokkaans toe. “Meneer ik wiel gewoon doekje hale,” zei hij in een soort hippe straattaal, dat sterk ontkracht werd door zijn zachte ‘g’. “Ik hoef geen doekje, het is al goed.” De jongen bood zijn excuses aan en wilde me een bon geven. Een bon voor een kopje koffie. Ik bedankte daarvoor. De smeerlap, ik heb een broertje dood aan kioskkoffie! De schoonmaker ging met zijn prikker in de aanslag naar het mijnenveld van sigarettenpeuken. Over de as hoefde hij zich geen zorgen te maken, dat had ik al in mijn haar en longen. Vanuit de trein zag ik dat de schoonmaker een voor een de peuken in zijn vuilniszak liet verdwijnen. Een vreemde dag en hij was pas net begonnen.