'Speelgoedwinkel in de fout in hoofddoekzaak'

De Commissie Gelijke Behandeling (CGB) heeft een speelgoedzaak uit Almelo op de vingers getikt. Die zou een Marokkaanse werkneemster niet meer hebben ingeroosterd omdat ze weigerde haar hoofddoek af te doen.

Daarmee heeft de winkel verboden onderscheid op grond van godsdienst gemaakt, stelt de commissie in een oordeel dat zij dinsdag heeft gepubliceerd.

Haar baas vroeg het tienermeisje in april vorig jaar of ze haar hoofddoek af wilde doen op het werk. Op dat moment werkte ze al ongeveer een jaar met bedekt hoofd in de winkel. De reden voor het verzoek was dat een klant had aangegeven niet te willen worden geholpen door iemand met een hoofddoek. Het meisje weigerde en daarom zou ze uit het rooster zijn gehaald.

Een moslima zonder en een met hoofddoekDe CGB stelt dat de winkel niet had mogen ingaan op klachten van klanten die zijn ingegeven door problemen die zij hebben met de godsdienst van een werknemer. Volgens de commissie komt zo'n klacht namelijk neer op discriminatie.

De speelgoedzaak verweerde zich door te stellen dat het meisje niet was opgedragen haar hoofddoek af te doen, maar dat dit slechts was gevraagd. De werkneemster zou hier kwaad op hebben gereageerd en vervolgens met haar vader naar de zaak zijn gegaan. Daar zouden beiden luid stampij hebben gemaakt waarbij ze discriminerende opmerkingen maakten en het aanwezige personeel bedreigden, aldus het verweer. Enkel om de sfeer op het werk te beschermen zou het meisje niet meer zijn ingeroosterd.

Niettemin concludeert de CGB dat er wel degelijk sprake was van een opdracht om zonder hoofddoek te werken, en niet van een verzoek. Dit zou onder meer blijken uit verklaringen van andere werknemers, dat het meisje op non-actief was gezet totdat het hoofdkantoor had besloten wat er moest gebeuren met een werkneemster die weigert zonder hoofddoek te werken. Volgens de speelgoedwinkel zijn die verklaringen echter afgegeven door personeelsleden die zich door het meisje en de vader in het nauw gedreven voelden.

De commissie geeft aan begrip te hebben voor het niet opnieuw inroosteren vanwege de escalatie van de situatie, maar stelt dat de beslissing om het meisje niet te laten werken al daarvoor was genomen. Daarmee heeft de winkel niet aangetoond dat die beslissing niet is genomen op grond van de godsdienst van de werkneemster en haar uiting daarvan. Het oordeel van de CGB is overigens juridisch niet bindend.