Economische positie van vrouwen verbeterd

De economische positie van vrouwen is na de crisisjaren weer verbeterd. Dit blijkt uit de tiende Emancipatiemonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Tussen 2015 en 2017 groeide het aandeel vrouwen met werk. Ook nam de gemiddelde arbeidsduur van vrouwen toe van 27 naar 28 uur per week.

De economische zelfstandigheid van vrouwen steeg van 58 naar ruim 60 procent. Maar vrouwen onderling verschillen in economische positie. Vrouwen met een laag onderwijsniveau en vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond werken minder vaak en zijn minder vaak economisch zelfstandig. Deze verschillen zijn de afgelopen tien jaar niet kleiner geworden.

Toename arbeidsduur
Na de crisisjaren steeg de gemiddelde arbeidsduur van vrouwen sterker dan ervoor. Vergeleken met tien jaar eerder hebben meer vrouwen een grote deeltijdbaan (28 tot 35 uur): 25 procent, tegen 20 procent in 2007. Vooral moeders met een partner werken nu gemiddeld meer uren. Dat komt ook doordat steeds meer vrouwen na de geboorte van hun eerste kind hetzelfde aantal uren werken als voor de geboorte. Was dat in 2007 nog 40 procent van de moeders, in 2017 was dit opgelopen tot bijna 60 procent.

4 van de 10 vrouwen passen met komst kinderen hun werkpatroon aan
Moeders met een partner en jonge kinderen zijn ook steeds vaker economisch zelfstandig: bijna 66 procent (2017) tegen 54 procent in 2007. Mochten ze alleen komen te staan - gemiddeld vier op de tien relaties eindigen in een scheiding - dan kunnen ze vaker dan voorheen zich financieel onderhouden. Ruim 40 procent van alle vrouwen gaat minder werken of stopt na de geboorte van het eerste kind. Het vaderschap heeft nauwelijks gevolgen voor de arbeidsdeelname van mannen: vaders werken gemiddeld 40 uur per week, voor en na de geboorte.

De zorg voor de kinderen verschilt ook tussen mannen en vrouwen: mannen nemen een derde van de uren zorg voor kinderen voor hun rekening,
vrouwen twee derde. Het aandeel van mannen in betaald werk is anderhalf keer zo groot als dat van vrouwen. Dit beeld is de afgelopen jaren gelijk gebleven.

Laagopgeleide vrouwen nog steeds minder vaak economisch zelfstandig
Vrouwen met een laag onderwijsniveau hebben minder vaak werk, werken minder uren en zijn minder vaak economische zelfstandig dan hoogopgeleide vrouwen. De arbeidsdeelname en –duur, en de economische zelfstandigheid van zowel laag- als hoogopgeleiden groeide de afgelopen tien jaar. Dit verschil in economische positie is de afgelopen jaren echter niet kleiner geworden.

Verschil in economische positie tussen vrouwen met en zonder migratieachtergrond toegenomen
In de crisisjaren daalde de arbeidsdeelname van vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond, en daarmee ook hun economische zelfstandigheid. Vanaf 2015 zijn meer niet-westerse vrouwen gaan werken, maar het verschil in arbeidsdeelname met vrouwen van Nederlandse komaf is nu groter dan in 2007. Wel is het verschil in arbeidsduur afgenomen. De arbeidsduur van niet-westerse vrouwen is al jaren hoger, maar doordat vrouwen zonder migratieachtergrond meer uren zijn gaan werken, is het verschil sinds 2007 kleiner geworden.

Nederland blijft kampioen deeltijdwerken
Nederland is al jaren koploper deeltijdwerken. Vergeleken met andere EU-landen hebben vrouwen in Nederland vaak betaald werk, maar nergens werken zij zo vaak in deeltijd als in ons land: 74 procent, tegen 31 procent gemiddeld in de EU. In tijd besteed aan de zorg voor kinderen ontlopen moeders en vaders in Nederland elkaar weinig vergeleken met andere lidstaten.