Groep 6: krassen-krassen met de juf

eerdere delen / groep 1: haar verneukt
groep 2: glijbaan-vluggertjes

groep 3: bloederig breekbaar

groep 4: geile stagiaire
groep 5: de dood en Diana
groep 6: krassen-krassen met de juf
groep 7: Fox Kids en Harry Potter

-----

My loneliness is killing me (and I)
I must confess, I still believe (still believe)
When I'm not with you I lose my mind
Give me a sign - hit me baby one more time


1998-1999

Voor mij begint in groep 6 de tijd van rotsvaste herinneringen aan élk nummer in de top 40, elke grote wereldgebeurtenis en elke jaarwisseling. Ik werd tien, begon het volwassenennieuws naast het Jeugdjournaal te kijken, en begon data te onthouden. In groep zes voltrok zich de Nacht van Wiegel, werd de Euro giraal ingevoerd, kwam Britney Spears op één, begon men het ISS aan elkaar te knutselen, had Bill Clinton wel dégelijk “sexual relations with that woman, Miss Lewinsky”, stapte de westerse wereld massaal over op Windows 98 en internet en kwam de zesmiljardste wereldburger ergens in Sarajevo uit een vagina kruipen. Groep zes was voor mij een overgangsjaar. Niet langer was ik een gehoorzaam basisschoolleerlingetje, maar probeerde ik steeds meer zelf dingen uit te zoeken.

Thuis hebben we al drie decennia een Larousse-encyclopedie staan, en mijn vader meldde mij destijds altijd het zeer waardevol gebleken “zoekt en gij zult vinden”. Ik zat vaak diep verzonken in C of P, of uren te staren naar de Bosatlas-topografie van zuidelijk Europa. Ik verslond boeken; Kruistocht in Spijkerbroek, de Kameleonserie, alles van Roald Dahl en Jan Terlouw, Waanzinnig om te Weten, de Griezelbus. Ik was in groep zes lid van de Griezelkrant en Donald Duck en werd WNF-Ranger. Mijn leven begon vorm te krijgen. Op school groeide het hechte clubje kleuters langzaam uit elkaar tot volwaardige kinderen met eigen interesses en vriendjes. Er was het langzame-meisjes-groepje, die nu allemaal de Pabo, een kappersopleiding, SPW of SPH doen. Het populaire meisjesgroepje, die tien jaar later allemaal elk weekend opgemaakt en wel hun tieten en kont eraf dansen in de lokale discotheek, samen met het in groep zes reeds opdoemende populaire jongensgroepje.

Ik aardde wel goed bij beide mijn eigen vriendenkring en de rest van de jongens, maar begon te merken dat bepaalde kinderen met de achterkant van het Venz-pak al wel weer genoeg lectuur hadden voor één dag, terwijl enkele anderen juist zoveel mogelijk te weten wilden komen. Hierdoor begon ik ook steeds meer vragen te stellen in de klas, opmerkingen over dingen die ik had gelezen te plaatsen waar de meester niets mee kon omdat hij het zelf niet had gelezen, en begon ik openlijk de legitimiteit van de christelijke versie van duizenden jaren oude bijbelverhalen aan de kaak te stellen. De meester wist niet zo goed hoe hij daarmee om moest gaan, en gaf me vooral veel strafwerk, waar ik mijn specialiteit van had gemaakt; het record 100 keer 'ik mag niet praten voor mijn beurt' (1, 2, 3, 4, ik, ik, ik, ik, mag, mag, mag, mag, u kent het wel) lag geloof ik onder de zes minuten, terwijl die straf een kwartier (en dus een pauze) beoogde. Méér strafregels kon ik uit menselijk oogpunt dagelijks niet krijgen, en na zes minuten alweer op het plein was ook geen optie. Na een gesprek met mijn ouders -waarbij mijn moeder overigens fel gekant was tegen de school- besloot het schoolbestuur dan ook mij in maart '99 remedial teaching aan te bieden.

Twee keer in de week moest ik drie kwartier praten met juf Ot. Juf Ot was een aardige vrouw van een jaar of vijftig, met wit, bol geknipt haar, twee poezen waar ze altijd over praatte, een flatje ergens in Zeist en een zacht Brabants accent. Ze was leuk met kinderen en de klas hield dan ook altijd van haar lessen, die ze soms kwam geven als de meester een ATV-dagje had. De eerste keer kreeg ik na een kort ontzenuwend gesprekje een vel wit papier. Ik moest hierop aangeven, met een keuze uit twaalf kleuren potlood, wat er 'binnenin' speelde. “Hoe moet dat dan precies? Moet ik iets tekenen ofzo?” Ik begreep het niet helemaal. De juf suggereerde dat ik gewoon een patroon van krassen en krullen maakte met de kleuren die mij op dat moment het meeste aanstonden. Ik pakte rood, waarop de juf meteen zei: “rood is een mooie kleur, maar je bent hier omdat je je rot voelt. Zou je niet gaan voor een andere kleur, wat somberder misschien?” Gehoorzaam legde ik het rode potlood terug en pakte ik zwart.

Ik kraste, en hoe wilder en harder ik het zwarte potlood over het witte papier trok, hoe blijer de juf keek. Ik pakte nog wat donkere tinten, blauw, bruin, paars, en completeerde de wirwar van zwaarmoedigheid, zoals de juf me dat opdroeg. “Okee, heel goed”, zei ze opgewekt. “Nu gaan we eens kijken waarom je van die gevoelens hebt die je zwart en donkerblauw maken.” “Maar u zei dat ik donkere kleuren moest gebruiken!” “Ja, maar jij kóós om mijn advies op te volgen terwijl je de opdracht begreep.” “Oh.” De juf begon te wroeten, achteraf gezien duidelijk met één missie: een oplosbare oorzaak vinden waar de school mijn bijdehante gedrag op kon afschuiven. Vele sessies gingen voorbij, uren praten leverde weinig tot niets op. De juf bleef erop hameren dat ik me rot voelde en dat die gevoelens ergens vandaan moesten komen, ik voelde me aanvankelijk prima maar begon de leugen te geloven, en na een maandje had juf Ot iets werkbaars: geloof.

Mijn school was hervormd, maar mijn ouders gereformeerd, en die twee groepen konden elkaar niet zo goed aarden in ons bekrompen dorpje. Juf Ot was erachter gekomen dat ik slecht kon tegen de notie dat ik eeuwig zondaar was, gedoemd tot alle kwaad. Dat kwam totaal niet overeen met mijn wereldbeeld, en mijn tienjarige hersentjes lagen er vaak nachten van wakker. “Nu weet ik het”, zei ze opeens. “Die tekeningen komen door je geloof! Dat zwarte gal vanbinnen is niets anders dan jij die je afzet tegen het concept 'erfzonde'!” Vlug schreef ze haar bevindingen op, ik kreeg een snoepje, mijn ouders kregen een brief en een uitnodiging voor een gesprek bij het Gliagg, de christelijke tak van het Riagg. Weer reageerden mams en paps verontwaardigd, maar aangezien de verzekering het dekte deden ze het maar. Ik moest naar het Gliagg om te werken aan mijn godsdienstwaanzin, die klaarblijkelijk mijn drukke gedrag en te snuggere opmerkingen veroorzaakte. Het hele verhaal was vanaf het begin al een farce, en iedereen wist het.

Ik kreeg een volwassenen-IQ-test, waar een compensatie voor negenjarigen op werd toegepast. Ik weet nog goed dat mijn hersens letterlijk pijn deden van het denken, na afloop. Ook moest ik een mondelinge vragenlijst afleggen, zodat men kon uitvogelen wat mijn emotie-quotiënt was. Het IQ bleek zeer hoog, het EQ iets lager dan gemiddeld. Volgens het Gliagg kwam het vaak voor dat slimme kinderen een wat lager EQ hadden, omdat ze niet goed aarden met hun 'dommere' omgeving. Dat wist ik allemaal niet, en ik had gewoon een reut vriendjes. Na een paar gesprekken bij een vriendelijke kinderpsycholoog, die in sessies mij mijn gang liet gaan met zo'n kekke water-zand-sluis-bak op een tafel, terwijl we 'casual talk' hadden over mijn leven en wat ik zoal deed en meemaakte. Na de acht verplichte sessies concludeerde de man dat mij niets mankeerde, en mocht ik naar huis. De school heeft het voorval en alle moeite die ze erin staken om mij een plaatje op te plakken in de twee jaar daarna niet vergeten. Elke keer dat de klas discussieerde over iets, en mijn mening afwijkend was van de rest, elke keer als ik ongeautoriseerd mijn mond opentrok om een opmerking te plaatsen, altijd was het 'omdat ik het zo moeilijk had met mijn geloof'.

De farce was niet te doorprikken, omdat juf Ot de geliefdste lerares was van de school. Geen van mijn vriendjes wist dat het allemaal fake was geweest en men vooral weer even de goede hervormde burger had willen uithangen door de incompetentie van het schoolsysteem op te hangen aan de godsdienstige achtergrond van een negenjarige. Ik heb het echter allemaal zelf meegemaakt, en ik zal de schaamteloze methodes die Ot toepaste nooit vergeten. Doelgericht antwoorden zoeken, verkeerde antwoorden negeren, net zolang wroeten tot ik zei wat ze wilde horen, om maar vooral een probleemkind van me te maken, het liefst met een flinke dosis Ritalin en een eeuwig stickertje 'ADHD' of 'depressief'. Ik wantrouwde haar vragen, doorzag het plan, maar deed er haast noodgedwongen aan mee. Ik wist, en mijn ouders met mij, dat een onderzoek uiteindelijk niets zou opleveren, behalve de conclusie dat ik een gezond ventje van negen was. De meester van groep zeven, meester Stokvis, wist dat wel, en mocht me als persoon heel graag. Hij gebruikte de verzonnen dekmantel van 'gereformeerd'-zijn niet om schuld op me af te schuiven, maar de invaljuf die twee dagen in de week een middag langs kwam had wel degelijk een bloedhekel aan me. Het 'drukke' loste meester Stokvis goed op met héél veel extra moeilijk huiswerk, dat ik samen met een paar andere jongens 'mocht' doen. Maar daarover meer, jawel, volgende week.

volgende week: groep 7

britney spears – (hit me) baby one more time (nummer 1 in de nederlandse top 40 van 6 tot 19 maart 1999), het liedje waarmee een nieuw (nóg commerciëler) tijdperk in de muziekgeschiedenis aanbrak