Dodelijk verleden 49
Langzaam opende ik mijn ogen. Ik lag in een bed dat ik niet kende. Karl zat naast mijn bed.
‘Waar ben ik? Zijn we van het schip af?’ vroeg ik. Karls gezicht had een voor mij vreemde uitdrukking. Iets van geluk. Waarom leek hij zo emotioneel?
‘Je bent vrij, wij zijn vrij’, zij hij rustig.
‘Vrij? Hoezo vrij?’ stamelde ik.
‘Het schip van Carlos en Greta is gezonken. We zijn op een politievaartuig,’
‘Zijn ze gevonden?’ vroeg ik.
‘Carlos en Greta? Nee, nog niet. Het is gelukkig een ondiep stuk zee, dus ze kunnen naar het wrak duiken, heb ik gehoord. De vrouwen zijn ook allemaal gered, maar Guiseppe en Victor zijn doodgeschoten. Van de beveiliging heeft ook maar een handjevol het gered. De rest is gedood.’
‘En Dick?’
‘Die is gevangen genomen. Die zal je in ieder geval nooit meer lastigvallen denk ik.’
‘Is dit echt een politieboot? Zijn de mensen echt hier?’ vroeg ik benauwd. Het was al zo vaak misgegaan.
‘Dit is echt, Martha. Je bent vrij na bijna vijfhonderd dagen.’ Ik keek Karl recht in zijn ogen en stierf van de angst. Niet eerder had ik zo’n angst gevoeld.
‘Ik ben bang, Karl. Als dit nu ook weer een vooropgezet plan is van die heks...’
‘Ga ervan uit dat het echt is. Ik heb nog niets kunnen ontdekken wat mij zei dat het een plan van die heks zou kunnen zijn. Alles lijkt verdomde echt. En wat denk jij? Zouden ze dat prachtige schip opgeven alleen maar vanwege een plan? Het is een multimiljardenbusiness. Het lijkt mij sterk dat dit een van haar grote verdwijntrucs is.’
‘Voor het eerst denk ik helderder dan het laatste jaar aan thuis.’
Ondertussen in Nederland.
Carla en Merel woonden nog steeds in een ‘veilig huis’ dat Van Schie geregeld had nadat Van Schie, Harm, Merel en Carla in een vuurgevecht het veilig huis moesten verlaten dat een oud onderduikadres van Jochem was. Dit ‘veilig huis’ was nog niet ontdekt en dat kwam omdat Van Schie en Harm het buiten alle rapporten hielden die ze schreven aan hun baas. Voor iedereen, en dus ook voor hun baas, zaten Carla en Merel ergens ondergedoken in België.
Van Schie kwam het veilig huis waarin Carla en Merel de laatste negen maanden gezeten hadden binnengevlogen. Alleen hij had een sleutel voor noodgevallen.
‘Ze is gevonden!’ Carla en Merel zaten net aan het ontbijt. Ze veerden op van hun stoelen alsof ze op een wesp zaten en alhoewel ze Van Schie nog niet zagen, gilden ze beiden hard, kort. Een uitstoot van maandenlang opgekropte frustraties en emoties. Want al maandenlang tastte iedereen in het duister over waar Martha was. Niemand wist het, zelfs de geheime diensten van de wereld niet. Van Schie en Harm hadden al hun connecties gebruikt.
‘Waar? Waar moeten we naartoe?’ schreeuwde Merel. Ze keek verwilderd om zich heen en zocht naar zaken die ze mee dacht te moeten nemen. Terwijl Carla nog steeds met haar beide handen voor haar mond stond. Van Schie haalde ze er voorzicht vandaan omdat ze wat blauw leek te worden.
‘Wel door blijven ademen, Carla’, zei hij, rustiger geworden.
‘Nou vertel, man!’ riep Merel.
‘Ze is gevonden op de Grote Oceaan’, ging hij verder.
‘Op een vlot, schipbreukeling?’ vulde Merel aan.
‘Wacht nou even’, zei Van Schie licht geïrriteerd. ‘Ze bleek al maanden op een van de grote drugsboten van het Medelin-kartel te worden vastgehouden. Ze werkte er als arts voor de bemanning en de vrouwen die de drugs versneden.’ Ineens trok Van Schie zijn wapen. Carla en Merel renden naar een kleine ruimte in het huis die geen ramen had, een eigen luchttoevoer bezat en heel goed afgesloten kon worden. Eventuele aanvallers konden ook heel moeilijk de deur ontdekken in de muur die met een zeer druk behang was behangen. De deur was alleen te openen met een magneetslot. Alleen Carla en Merel hadden altijd een kleine magneet bij zich waarop het slot in de deur reageerde. Aan de binnenkant van de deur zat wel een hendel zodat ze de deur konden dichttrekken.
Harm riep naar Van Schie die gelijk zijn wapen weer wegdeed.
‘Jezus man, kun jij niet eerst even bellen of zoiets?’ Ze omhelsden elkaar kort alsof ze elkaar al een tijd niet gezien hadden. Dat klopte ook, het onderzoek zat al een tijdje op een dood spoor. Harm gaf geen antwoord op Van Schie’s vraag, maar begon ook direct zeer enthousiast.
‘Eindelijk! Gevonden!’ Hij omhelsde Merel en Carla, ze hielden het niet droog.
‘Wat kunnen we doen?’ vroeg Merel tussen haar tranen door.
‘Niets nu’, ging Van Schie verder. ‘Ze zijn geënterd door een internationale groep professionals. Bijna allemaal commando’s. Midden op de Grote Oceaan, dus het duurt nog minstens een week voordat ze hier is. Maar er kan wel geskypet of gebeld worden.
‘Jij weet inmiddels meer dan ik’, zei Harm.
‘Ik kon er niet over praten, Harm. De Amerikanen wilden dit perse niet. Het was een samenwerkingsverband tussen de Amerikanen, Engelsen, Italianen, Duitsers, Fransen en Nederlanders en o ja, een Belg.’
‘Hernou, uitgesproken als Hernoe?’ vroeg Harm.
‘Ja die, de superspion. En ook nu zag niemand hem, maar zijn daden waren weer abnormaal. Zonder zijn medewerking had de actie op volle zee nooit kunnen plaatsvinden.’
‘Zeg, zijn jullie een keer klaar met dat technisch gelul?’ vroeg Carla licht geïrriteerd. ‘Vertel ons liever hoe het met haar gaat’, zei Merel. Harm legde zijn hand op Merels arm en keek naar Van Schie. Hij wilde nog even Van Schie’s aandacht.
‘Dus jij wist al die tijd al dat ze leefde?’ vroeg Harm er weer tussendoor. ‘En ik maar dooronderzoeken in mijn vrije tijd?’
‘Wat ik je al zei Harm: het mocht niet. Ook al ben je meer dan mijn collega, alles was met een grote waas van geheimhouding omgeven en jij als geen ander weet waarom.’ Merel en Carla zagen de spanning in het gezicht tussen de twee mannen.
‘Waarom?’ vroeg Merel. ‘Ik heb eigenlijk ook wel recht van spreken, ik heb immers mijn totale vermogen uitgegeven. Als ik straks terugga, heb ik niets meer.’
‘Iedereen heeft recht van spreken en op helderheid, maar Martha is nu vrij omdat iedereen zijn mond heeft dichtgehouden. Maar nu kan ik er wel iets over vertellen. Martha werd gevangen gehouden bij een van de gevaarlijkste criminele organisaties die de wereld ooit gekend heeft en nog kent. Waarom zij niet direct vermoord is, is het grootste raadsel van alle inlichtingendiensten. MI5, de Engelsen, weten hier het meest over omdat zij een van hun beste spionnen zijn kwijtgeraakt aan haar.’
‘Haar?’ vroegen Carla en Merel bijna tegelijk, waarna het ‘haar’ van Harm er verloren achteraan kwam.
‘Ze is decennia uit beeld van alle inlichtingendiensten geweest en dat feit alleen al maakt dat zij wel geholpen moet worden door vreemde krachten waar wij niets van begrijpen. Sommigen zeggen dat ze een volle zus is van Pablo Escobar van het Medellín-kartel.’
‘Maar dat weet niemand zeker. Niemand weet iets ‘zeker’ van haar’, vulde Harm aan, die nu ook wist wie Van Schie bedoelde. ‘Voor hetzelfde geld is het zijn moeder.’
‘Dat zou allemaal kunnen, Harm’, ging Van Schie verder. ‘Feit is dat het haar gelukt is, zoals jullie weten, te vluchten uit de bunker in Turkije. Wij hadden toen,’ Van Schie keek Harm aan, ‘het plan opgevat haar over de Middellandse Zee naar Spanje te varen. Mijn broer en zijn ‘samengestelde familie’ op het zeiljacht zouden dat moeten doen. Een week later vonden we alle lijken van de aanwezigen op het zeiljacht. Inclusief mijn broer, exclusief Martha. Daarna is het een duistere wereld geworden. We wisten niets van Martha. Maar ook niet waarom zij niet aanspoelde en alle anderen wel. Totaal onbegrijpelijk. Het enige dat Hernou wist te vertellen, was dat er een boot geënterd was door haar.’
‘Wie?’ vroeg Merel.
‘De grote onbekende, we weten alleen dat het een vrouw is.’
‘Ze noemen haar Greta’, zei Harm ineens. Van Schie keek hem met een bedenkelijk gezicht aan.
‘Greta? En hoe weet jij dat dan?’
‘Ik heb grondig onderzoek gedaan in al de vrije tijd die ik van jou gekregen heb. In geheime documenten, die verscholen waren op zeer geheime plaatsen op het internet, zijn documenten van Hernou te vinden. Hij kende een paar bemanningsleden van haar. Ze stierven allemaal veel te jong. Waarom en waaraan is nog steeds een raadsel.’ Harm hield op met praten. Carla en Merel hoorden niets terwijl de mannen deden alsof dit wel het geval was.
‘Ruik jij het ook, Van Schie?’
‘Ik ruik een brandlucht’, zei Van Schie.