Keihard, snel en bruut

Dronken zijn is een balanceeract. Niet alleen vanwege het gebrekkige evenwicht, maar vooral vanwege alle domme dingen die dan zo vreselijk makkelijk kunnen gebeuren. Domme dingen mogen thuis, of bij vrienden, maar niet bij een collega. Zeker niet als die collega een bloedmooie jonge vrouw is.

De mooie collega en ik belanden vaker op een vrijdagmiddag in een café. Even de week afsluiten en ouwehoeren over van alles en nog wat. Dit keer ging het net even te snel met mijn trappisten en haar witte wijn. Na een lange middag en een avond die op zijn einde begon te lopen na talloze 'laatste' drankjes ging het toch nog fout:

Ze vroeg: 'Als je nou vrijgezel was hè, zou je het dan met mij doen?'
Ik wist heel goed dat ik dronken was en dat ik dus groot gevaar liep om uitspraken te gaan doen waar ik me later kapot om zou schamen. Het goede antwoord zou iets geweest zijn als: 'Geen idee, nog nooit over nagedacht eigenlijk.' Mijn foute antwoord was: 'O ja, zeker.'
'En hoe zou dat dan gaan?' vroeg ze verder.
'Keihard, snel en bruut.' flapte ik eruit.
Ze schoot in de lach. 'Niet echt romantisch hoor. Niet eerst iets met kaarsen of zo?'
En dat vatte ik niet helemaal op zoals het bedoeld was: 'Kaarsen? Ik heb toch vingers?'
Ze verslikte zich en spuugde een slok wijn terug in haar glas. 'Jezus Christus!' Ze schudde lachend haar hoofd. 'Volgens mij is het wel weer laat genoeg. Gaan?'

De volgende ochtend was wakker worden een vrij nare ervaring. Eerst heel even alleen keelpijn en een gortdroge mond, maar direct daarna een draaiende slaapkamer. Keiharde kater. Ik kon me van de treinreis naar huis weinig meer herinneren. Langzaam kwamen er wat flarden terug van de avond in het café en heel snel daarna wist ik weer wat ik gezegd had: 'Keihard, snel en bruut'. En nog erger: 'Ik heb toch vingers.' Godver.

De maandagochtend bij de koffieautomaat zou wel eens bijzonder gênant kunnen gaan worden, wist ik. Eigen schuld, wist ik ook. Moest ik maar niet dronken worden met een collega. Ik was nog doodmoe, maar slapen lukte niet meer. Ik schaamde me kapot.

Maandagochtend, 7:50, koffietafel. Ik ben nog heel even alleen, maar al snel komt zij binnen. 'Hoi’ zegt ze. 'Goeiemorgen', antwoord ik en ik hoop dat ze echt alles vergeten is van de vrijdag daarvoor. Ik vraag of ze nog goed thuis is gekomen.
'Ja hoor, prima. Jij?'
'Ja, ik had alleen de volgende ochtend wel even een glaasje water nodig. Klein katertje.'
'Dus toen heb je dat glaasje water maar keihard, snel en bruut genomen?' Ze lacht.
'Eh, ja.' Ik voel dat ik rood word. Ik wil snel een gevat antwoord bedenken, maar ik kom niet verder dan: 'Heb je het nog romantisch gemaakt met kaarsen en zo?'
'Nee,' zegt ze. 'ik heb toch vingers?'