's Nachts ben ik op mijn best

Waarom hebben sommige mensen een ochtendhumeur? Om twee redenen: zij hebben voor zichzelf besloten dat ze geen ochtendmens zijn en dús alle ochtenden het recht hebben om chagrijnig van zich af te snauwen. Nog een belangrijke reden: ze komen er mee weg. Alle huisgenoten houden angstvallig rekening met het ochtendhumeur van deze persoon. Onzin. Niemand heeft het recht om huisgenoten een rotgevoel te bezorgen simpelweg omdat ze die ochtend op moesten staan!

Ooit had ik een huisgenoot met een ochtendhumeur. Ik zal in het midden laten om wie het ging, want mijn zusje zal mij niet dankbaar zijn, als ze leest dat dit over haar gaat. Maar als je vroeger tegen haar ‘goedemorgen’ durfde te zeggen, dan was je meteen de Sjaak. Met mijn eigen kinderen heb ik dit gedrag nooit gepikt. ’s Avonds een vent, ’s morgens een vent. Chagrijnig? “Vanavond maar eens extra vroeg naar bed,” zei ik dan opgewekt. Mijn toenmalige echtgenoot had een wisselend humeur. Ook lastig. Geen pijl op te trekken. Dat kon van het ene op het andere moment omslaan van vrolijk naar chagrijnig en vice versa. Ook niet makkelijk. Hij ging bijvoorbeeld fluitend naar de schuur en kwam met een chagrijnige bek weer binnen. “Wat is er?” vroeg ik in het begin vaak nog angstig. “Niks,” gromde hij dan. Na verloop van tijd trok zijn humeur dan weer bijen liep hij ineens weer vrolijk – maar vals, daar werd ik dan weer chagrijnig van- te fluiten.

Toch durf ik hardop te beweren dat ik geen ochtendmens ben. Iedere ochtend loop ik naar mijn werk met maar één gedachte: vanavond maar eens vroeg naar bed. Maar dan ook écht. Nee, dat is niet waar. Ja, wel dat ik vroeg naar bed wil gaan, maar niet, dat ik maar één gedachte heb onderweg. Ik heb er meer. Ik denk bijvoorbeeld ook: wat stom, dat ik gisteravond weer pas na twaalven naar bed ben gegaan, terwijl ik wist, dat ik om half zeven op moest staan. En ook denk ik: ach, als ik maar eenmaal op mijn werk ben, dan komt het wel weer goed. Dat is ook altijd zo.

Ik ben een gelukkige vrouw. Mijn man staat elke dag eerder op dan ik, doet de kachel aan, zet koffie en maakt mij heel lief wakker. Zie het dan maar eens voor elkaar te krijgen om je een ochtendhumeur aan te meten! Dat lukt niet. Hij kijkt vertederd naar me als we op de bank koffie zitten te drinken. Naarmate ik ouder word, wordt mijn gezicht drie uur later wakker dan mijn geest. Ik heb slaapplooien in mijn gezicht die er maar moeilijk weer uit trekken. Mijn haar staat als een ragebol op mijn hoofd. Klodders slijm zitten in mijn ooghoeken en op mijn kin kleeft opgedroogde kwijl. Toch kijkt mijn man me liefdevol aan en beweert dan ook nog: “Ik vind je zó leuk, als je net uit bed bent.” Ik geeuw dan hartgrondig, veeg een piek haar naar achteren dat slordig voor mijn ogen hangt en kijk hem voor de zoveelste keer ongelovig aan. Dat moet toch wel echte liefde zijn. Nogmaals: probeer dan maar eens chagrijnig te zijn, dat lukt je met de beste wil van de wereld niet.

Eigenlijk heb ik het verkeerde beroep gekozen. Niet qua beroepskéuze, maar wel qua bioritme. Ik heb wisselende diensten. Op sommige dagen begin ik om half acht, op andere dagen om half tien. En laat ik het maar eerlijk bekennen: vroeg opstaan is niet echt mijn ding. Het maakt ook geen moer uit of ik nou om half zeven of om half negen opsta; het liefst zou ik blijven liggen tot ik uit mezelf wakker word. Dat kan in het weekend mits we geen afspraken hebben. Ik maak dus niet graag afspraken in het weekend. Tenminste niet ’s morgens. Meestal word ik dan om half elf wakker, zo fris als een hoentje. En ’s avonds niet naar bed te branden. Heerlijk, om samen met mijn man en kinderen naar een nachtfilm te kijken, het liefst een detective. Eigenlijk zou ik in een kroeg moeten werken. Want hoe later op de avond, hoe actiever ik word. Zelfs als ik ziek ben, dan voel ik me in de ochtend doodziek, ik kan de hele middag liggen pitten, maar ’s avonds knap ik helemaal op. En doordat ik dan al zo veel uren slaap heb gehad, stort ik ook pas tegen half twee ’s nachts weer in.

Soms lukt het me om vroeg naar bed te gaan. Ik doe dat ook voor mijn man. Ons streven is om tegelijkertijd naar bed te gaan en eigenlijk leveren we dus beiden tijd in. Hij gaat later dan hij zou willen, ik meestal vroeger. Maar dat maak ik dan weer goed door nog heel lang te lezen. Het geeft een fijn gevoel om op tijd naar bed te gaan. Wel vanuit een verkeerd principe. In plaats van dat ik denk: zo, nou kan ik eindelijk eens een boerennacht maken, denk ik: zo, nu kan ik lekker lang lezen. Mijn man ligt dan lekker tegen mij aan te snurken en ik sla de een na de andere bladzijde om.

Voor twaalven naar bed, betekent voor ons een vroegertje. Belachelijk eigenlijk. Ja, dat vind ik ook. Tenminste: elke ochtend. Helaas denk ik daar ’s avonds weer heel anders over. Deze column schrijf ik nu om tien voor half één ’s nachts. Het komt maar sporadisch voor dat ik overdag een column schrijf. Nee, hoe later op de avond, hoe beter de ideeën. Wil je met mij een goed gesprek? ’s Avonds om elf uur is de beste tijd om ermee te starten. Om twaalf uur ’s nachts krijg ik soms een onbedwingbare lust om de ramen te zemen, terwijl ik daar de volgende morgen niet meer aan moet denken.

Lastig. Mijn hele leven heb ik hier al last van. En de goede voornemens zijn er altijd. Probeer die maar eens na te leven, als je ’s avonds een adrenalinekick krijgt! Zo, nu maar eens naar bed, het is al bijna half één. Nou ja. Morgenavond ga ik écht om tien uur naar bed!