(War)taal en (Darwin)gedachten

Het gedachteproces in het menselijk brein is fascinerend. Alle contacten naar buiten toe worden van tevoren vaak in enkele tienden van seconden beredeneerd, herzien, geordend – spraak, lichaamstaal, aanrakingen, alles rigide in een begrijpelijke, doelmatige vorm gegoten, alles slechts een cumulatie van interne naar externe image-building, het projecteren van de 'ik' op een ander. Naar gelang de eerder opgedane relaties met die personen verschillen, verschilt ook de persoonlijkheid die naar buiten toe geconstrueerd wordt – de/het vriend/-je, de broer, de zoon, de oom, de schrijver.

“Wéér die blouse? Ik had je toch gezegd dat ik die niet mooi vond?” Het meisje kijkt verontwaardigd  – blijkbaar is het een gevoelig iets, dus ik doe wat een man doet – pas me aan. “Sorry schatje, ik zal 'm thuis meteen verbranden.” Ik calculeer een glimlach in de opmerking in. –
Succes –  ze glimlacht terug
  – “Of we doen het nu?” – ze trekt een wenkbrauw op, zet zelfs haar Bambi-blik in – 'hehehe' – snel gevat inspelen – zeggen wat in je opkomt  – “met hete passie?”
“You read my mind.” –  bingo.

 

Duizenden jaren evolutie van een universeel ingeboren taal- en redenatiegevoel en de toepassing daarvan in het dagelijks leven – de taal, zorgen ervoor dat een directe conversatie tussen twee volwassen homines sapientes er in het algemeen ordelijk en verstaanbaar aan toe gaat. De Neanderthalers zijn door het gebrek aan die evolutie simpelweg opgehouden te bestaan; qua taal het niveau van een vierjarige, hooguit. Een taal is nodig voor evolutie, en evolutie is taal. Daarom ben ik Engels gaan studeren – ik wil zo exact mogelijk mijn woorden, mijn bestaan, de buitenwereld in brengen – precies díe geconstrueerde ík weten over te brengen, die ik bedoel. Of dat nu mezelf is, of iemand anders. In een krantenartikel, column, verhaalvorm of één van de duizenden andere mogelijkheden, of daar weer een tussenvorm van. Een persoon is voor de geschiedenis wellicht herinneringen, maar als de grijze massa's waar die herinneringen liggen opgeslagen na hooguit een eeuw ophouden te bestaan, de videocassettes, filmrolletjes en blu-raydisks onleesbaar raken, vergeten, verstoft – dan is slechts de taal, het geschrevene, wat die persoon de facto in leven houdt. Bij het verdwijnen van bewijsmateriaal en informatie, verdwijnt de mens eeuwig uit de geschiedenis.

 

Als een vogeltje dat tegen een raam vliegt, onopgemerkt door een kat wordt verslonden, in de struikjes onder de gevallen bladeren wegrot, en aldus van de aardbodem verdwijnt. Nooit bestaan. De kat was het na tien minuten al vergeten.

 

Mijn studiekeuze is mijn persoonlijke antwoord op de levensvraag, of je bestaan eeuwig voortgezet wordt omdat je als mens een bepaald aantal jaar om en nabij 80 liter ruimte innam op een kleine planeet in een nietszeggend sterrenstelsel, of dat dat bestaan, het zijn zelve, met de bewijslast uitdooft. Ik prefereer de laatste visie in een tijd waar een diersoort met rede de wereld overheerst.
Daarom – Engels en Journalistiek. Voor het behoud van het zijn. Ik zal altijd blijven schrijven, ook als niemand het leest – het is het archiveren van menselijke evolutie – en daarmee míjn evolutie.

 

Taal en cultuurstudies is een combinatie van harde, regungslose wetenschap, urenlang semifilosofisch geouwehoer over literatuur, geschiedenis, cultuur, evolutie, - alles wat de mens onderscheidt van het dier, is de rede, zonder taal is er geen rede, ergo, het vakgebied spreidt zich uit over alle aspecten van het menselijk leven. Van de eerste apen van wie de larynx van de amandelen naar de keel zakte, hetgeen articulatie mogelijk maakte, naar het Indo-Europees, dat de nageconstrueerde oertaal is van vóór de laatste ijstijd, naar onze westerse cultuur – Romeinen, Franken, Germanen, Vikingen. Het eindproduct, en daarnaast al zeker 150 jaar de meestgebruikte voertaal in de grotendeels aan Anglo-Amerikanen onderworpen aardkloot, is Engels. Plain old English, van Chaucer tot Fitzgerald, van de Tudors tot Bush.

 

Dus denk je als je schrijft na over elk zinnetje, zij het Engels, zij het Nederlands. Wat is relevant, wat niet, je probeert de tekst makkelijk leesbaar, toegankelijk en simpel te houden, zonder de inhoud kwaad te doen – niemand wil moeilijk leesbare onzin doorploegen, dus schrijf je de vergetelheid in als je dat produceert. Diep van binnen, in mijn hersenpan zelve, is zo'n geordende structuur totaal niet aanwezig. In drie, vier, soms vijf verschillende gedachteprocessen verdiept, elk centrum van de hersens zegt weer iets anders tegen je, de gedachten zelf zijn chaotisch, volgen slechts ruwe patronen, maar zijn vaak slecht terug te beredeneren, een constante zoektocht naar de gedachte, het idee, achter de huidige. En in elk menselijk wezen speelt zich dit spelletje vierentwintig uur per dag af – als klein kind kon ik dat nauwelijks bevatten, en zag ik de personen om mij heen soms als acteurs in een levenslange film met mij in de hoofdrol, en mij als enige toeschouwer.

 

Zie het als treinsporen, die elkaar kruisen, wisselen, afhaken, aanhaken, plots stoppen, uit het niets verschijnen.

 

Ik moet mijn moeder nog bellen over het etentje vanavond – wat een mooi meisje zeg – hee, hier ligt er nog een beetje sneeuw – Walkin' in a winter wonderland – niet weer dat nummer – moet je maar een mp3-speler kopen, je geheugenjukebox speelt al weken hetzelfde – hehe, ze lacht naar me – wordt met dat etentje vast weer zo'n levenspraatje, en ik heb helemaal geen honger – The weather outside is fright-ful, but the fire... – wat een goed boek is dit toch – tss, gekke nazi's – arme joden, ook – godver, vertraging – Sleighbells ring, are you listenin'...

 

Schrijven is het geordend vastleggen van zo'n gedachtegang. Door het op te schrijven, onthoud je het, door terug te zien op het al geschrevene, ontdek je de lijn die je wilt hebben. – In het bedrijfsleven zou het 'structured memory-impulse process management' kunnen heten – De 20e eeuw heeft veel literaire stijlen gezien. De modernisten in de jaren '10 en '20 waren erg geïnteresseerd in die psyche van mensen, het vormen van het zijn in goed twee kilo grauwe smurrie. Sommige literaire maîtres d'art schreven de gedachten van hun hoofdpersonen zoals hierboven (maar dan beter, natuurlijk) op, in een eindeloze woordenbrij, zonder einde, impulsen, redeneringen, alles door elkaar, zo exact mogelijk gelijkend op ons menselijk gedachteproces.

 

Verstoord kijk ik op uit het busraam. Alle studenten in bus 11 staan op. Oh, zijn we er al? Ik onthoud het bladzijdenummer van mijn boek, 197, loop de gang door, mooi meisje, hee, twee, drie, het is een harem, wacht op een langzame vrouw met een stok, langzame kutblinden ook altijd, loop met het boek onder mijn arm geklemd richting de roltrap naar de stationshal, “Hee! De roltrap staat stil. Ik neem de gewone trap wel, ik heb een hekel aan op de roltrap lopen, die is om te staan”, zegt een jongen tegen zijn vriendin, inderdaad is de roltrap kapot, vertwijfeld nemen mensen, ieder individueel, de keuze of zij liever rol- of gewone trap lopen, elk in een gedachtegang gelijkend aan die van de jongen, sommigen zeggen iets, de meesten zie je twee keer met hun ogen knipperen, indiceert het moment tussen afgesloten/voltooide en nieuwe/andere gedachte, de keuze bewust of onbewust maken en doorlopen. Ik ga halverwege de gewone trap, een tree of tien hoog staan, en kijk de mensen de beslissing maken. Het is fascinerend – loop, loop, loop, kort moment van verbaasde verontwaardiging, knipper-knipper, kies, en gaan. Alles bij elke homo sapiens exact eender. “Hier ga ik een stukje over schrijven, dit alles”, dacht ik onbewust. In de trein kladde ik wat kernwoorden op de rug van mijn hand, opdat wij nooit vergeeten.

 

Flashback. Een tijdje geleden stapte ik lijn 80 in op Amersfoort Centraal. Het moet in het weekend zijn geweest, want ik moest afstempelen. In gedachten verzonken legde ik de roze kaart op het deskje van de chauffeur, en keek 'm aan. Haar. 'Huh?' compleet verbaasd vergat ik wat ik wilde zeggen, stamelde “ehh, Woudenberg”. Zeker een halve seconde uit het veld geslagen – het was een hele mooie buschauffeuse, met een diepe decolleté, het gezicht gelijkend op dat van Elize van der Horst. Zwoele blik, eyeliner en lippenstift op – ze zag eruit als een schoonheid die naar een gala ging, niet als een mokkige chauffeur. Je verwacht een vijftiger met een bierbuik en een snor, krijg je dit voor hetzelfde loon. Dat noem ik nou pósitieve discriminatie. Vanzelfsprekend koos ik een plekje vanwaar ik direct in de achteruitkijkspiegel kon staren. De hele busrit stapten er mannen in, die allemaal dezelfde verwondering doormaakten, allemaal een ogenblik uit hun beslommeringen gesleurd. Sommigen probeerden haar zelfs te versieren. Vaak denk ik dat het leven van een mooie vrouw óók niet bepaald over rozen gaat.

 

Een mooie busmevrouw. Pieten die luidkeels joelend en toeterend uit de raampjes hangen van een voorbijrazende auto. De glimlach van een kind. Ik kan leven van dat soort kleine momentjes. Ik wil ze vastgrijpen, bij de hoorns vatten, opschrijven en nooit meer vergeten. Het zijn flarden geheugen, mentale notities, sporen in het rangeerterrein der hersenen, en vervolmaken samen voor eenieder het bewijs voor de simpele pracht van het bestaan – voor het leven.

 

So, well, there you have it.

 

FIN

 

The Electric Prunes - (I've Had) Too Much to Dream Last Night / 1966