Column: De nachtbus

Voor veel feestbeesten is de nachtelijke busrit naar huis een vast ritueel. En niet zelden hoor ik daar klagende geluiden over. Het is nou eenmaal niet prettig om met een lichaam vol plezierdrank over hobbelige dorpsweggetjes te moeten rijden. En als je in de grote boze beschaafde stad woont, dan krijg je om de twintig meter te maken met een ferme verkeersdrempel. Nou vind ik het verder niet bijster smakelijk om hier verder op in te gaan (en het is mijn vrije dag, dus ik hou het graag leuk), dus zal ik de kern van de zaak even verleggen. Er gebeurt namelijk nog veel meer in een nachtbus. Zeker als je het bekijkt van een eeuwig onervaren uitgaander. Ik trakteer u op een klein stukje autobiografie.

Die onervaren uitgaander ben ik dus. Moegestreden loop ik naar buiten, om mijzelf tussen de andere wachtenden te voegen. Het is me wederom niet gelukt om mijn droomprinsessenmeisje te imponeren. Dat is ook niet altijd makkelijk met een figuur à la Dolf Jansen in combinatie met de communicatieve vaardigheden van een contactgestoorde mensenhater. De bus komt aanrijden en links en rechts beginnen er mensen te bewegen. Beetje naar links, beetje duwen, beetje naar rechts, stapje naar voren, huppelen op de linkervoet en dan op de rechter, sommigen draaien een rondje. Het lijkt een beetje of we met z'n allen in de rij voor de wc staan.

De bus komt tot stilstand en de deur schuift langzaam open. De wc-gangers rennen allemaal tegelijk richting de deur, alsof het een grote collectieve pisbak is. In dat opzicht is de nachtbus ook een prima gelegenheid voor het maken van ruzie. Iedereen heeft het laatste restje geduld niet zo lang geleden nog weggedronken, dus het is elke keer weer een ware veldslag. Eenmaal binnen gekomen zie ik waarachtig mijn kans schoon om een stoeltje te bemachtigen. Eindelijk heb ik even de rust om de geleden schade van de avond te overzien. Ik heb alleen maar verloren, stel ik vast. Nooit zal ik met haar op een boerderij gaan wonen, met kinderen. We zullen nooit een gezamenlijke spaarrekening bij de postbank openen. Geen verre reizen voor ons samen. Voor ons geen Lingo na het eten. Alle gemaakte dromen schieten aan me voorbij, als de bus over vervelende hobbelweggetjes.

Verdronken in de romantiek van mijn zelfmedelijden word ik opgeschrikt door een groepje luid schreeuwende tienermeisjes. Schaars gekleed, kauwgum kauwend en in het bezit van een ego dat groter is dan de hele bus bijelkaar. Er is geen plaats meer voor ze. Één van de meisjes ziet in mij de juiste persoon om haar comfort te stimuleren ten koste van dat van mij. 'Ik mag wel bij jou op schoot hè??...ja hè??'. Ik murmel iets onverstaanbaars en ze ploft neer op mijn weerloze benen. Zeker op dit moment staat mijn hoofd niet bepaald naar een een minderjarige prostituee op amateurbasis. Het ziet er ongetwijfeld behoorlijk stom uit. Voor mijn gevoel was ik helemaal bedolven onder haar hyperactiviteit. Ik hoopte dat de intensieve kijker misschien af en toe twee paar sippe ogen boven haar schouder zag uitkomen en meer niet. Maar aan de grijns van mijn vrienden verderop te zien, kon dat toch niet het geval zijn.

Ik voelde me doodongelukkig. Ik bekeek het plafond, het duister daarbuiten, de blikken van de omstanders, haar rug en het kauwgummetje wat ze zojuist onder haar leuning had geplakt. Ik keek overal, omdat ik niet wist waar ik naar moest kijken. Mijn ogen keerden zich naar onderen. Pardoes keek ik enkele seconden naar een klein stukje bilspleet. Ik keerde mijn hoofd direct af, in de hoop dat niemand mijn beschamende handeling had kunnen ontdekken. Ik bespeurde de blikken van de omstanders en vroeg god, in wie ik sinds drie minuten was gaan geloven, om verdere aanslagen op mijn tere ziel te voorkomen.

Het werkte. Het vervolg van de busreis verliep rustig. De plaats van bestemming werd zonder enige tegenslagen bereikt. Ik kon de bus verlaten en mijzelf naar een veiliger oord wandelen. Tenminste, dat dacht. Ik had er geen rekening mee gehouden dat ik niet zonder slag of stoot kon opstaan. Er zat namelijk nog altijd een bepaald persoon op mijn vermoeide benen. Langzaam duwde ik mijn benen omhoog, in de hoop dat ze het signaal zou ontvangen en op zou staan. Ze was echter druk in gesprek met haar vriendinnen en had geen enkele notie van mijn stuiptrekkingen. Ongemakkelijk tik ik op haar schouder. 'Zou je misschien even kunnen opstaan? Ik moet er namelijk uit hier.' Giechelend en wel staat ze voor me op en spring ik nog net op tijd de bus uit.

Ik vervolg de wandeling alleen. Ik droom van het meisje dat me niet wilt. Dat we samen Lingo kijken en opeens roept: 'Ik weet het woord! Loser!'