Bloedbad

Het schooljaar is begonnen: tijd om te kijken wat de leerlingen nog weten van wat ze in de vorige schooljaren hebben geleerd. Dit doen we onder andere door 'instaptoetsen' af te nemen bij de kernvakken rekenen, spelling en taal. Dat kan tegenwoordig digitaal, wij kunnen als leerkrachten in één oogopslag zien hoe zo'n toets door de kids is gemaakt. Bij het analyseren van rekenen zag ik wat marginale probleempjes, bij spelling een paar categorieën die enige aandacht behoeven, en bij taal ... een bloedbad.

Totalige verwarring

De term 'bloedbad' is een ietwat lugubere term die ik geef aan toetsen waarbij de meeste 'bolletjes' rood kleuren: dit zijn de foute antwoorden die door de kinderen zijn gegeven. De goede zijn vanzelfsprekend groen gekleurd. Het lijkt een enorm spelletje 4-op-een-rij, maar rood heeft zo te zien allang gewonnen. De zomervakantie heeft er blijkbaar goed ingehakt. Maar waarom geldt dit dan bij rekenen en spelling slechts voor een klein deel van de klas, en bij taal voor de complete groep onnozelaars? Het antwoord op die vraag laat zich raden: omdat de dingen die kinderen moeten leren bij taal gewoon nul betekenis voor ze hebben. De bijzin, het werkwoordelijk gezegde en het meewerkend voorwerp: allemaal komen ze voorbij. En daar zit je dan, als tienjarige, glazig naar je beeldscherm te staren. Ik zie ze denken: wat zeggen ze nou toch allemaal? Totalige verwarring.

Nodig?

Volwassenen die ik deze opgaven en bijbehorende toetsscores voorleg, kiezen vaak uit twee richtingen: óf ze vinden het flauwekul dat kinderen dit allemaal moeten weten, óf ze menen dat het gewoon bij de basiskennis van de Nederlandse taal hoort en er meer gestampt moet worden. Kinderen kiezen vrijwel zonder uitzondering het eerste kamp en stellen me regelmatig de vraag: 'Hebben we dit later nou echt nodig?' Bij rekenen en spelling kom ik er meestal gemakkelijk mee weg: met procenten bereken je korting en koersstijgingen, met correcte spelling neemt je toekomstige baas je serieus. Maar het nut van het benoemen van zinsdelen en woordsoorten is lastiger uit te leggen: geen belastinginspecteur vraagt naar het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord, geen werkgever naar het beste wederkerige voornaamwoord. Waar hebben we al die kennis in hemelsnaam voor nodig?

Sta op en loop

Als ik loop, hoef ik niet na te denken waar ik mijn voet ga neerzetten of in welke hoek ik mijn heupen en knieën moet houden op een helling van twintig procent. Het gaat vanzelf. Het gaat nú vanzelf. Maar toen ik een jaar of één was, moest ik er toch behoorlijk over nadenken. En zo is het met gebruiken van taal ook: je moet weten wat je doet, voordat het vanzelf gaat. En we goed en doeltreffend met elkander (het beste wederkerige voornaamwoord) kunnen blijven communiceren. Dus gaan wij leerkrachten stug door met het voorkomen van een talig bloedbad in de grotemensenwereld. Graag gedaan.