Lotgenoten (0012)
Hoort dit zo? De band is goed, dat weet ik. Ik heb ze al ik-weet-niet-hoe-vaak gezien. En gehoord. Die gasten op het podium zijn doorgewinterde muzikanten, die weten heus wel hoe het moet klinken. De geluidsman is zelfs een goede vriend; er zijn meerdere bands en zalen die hem vragen of hij het geluid komt verzorgen, dus poep heeft hij niet in zijn oren. Ik wel misschien?
De band op het podium is niet gemakkelijk om te versterken. De aanwezigheid van twee drummers maakt het nogal ingewikkeld. Voeg daarbij nog twee sologitaren en een toetsenist met twee handen en een heel arsenaal aan apparatuur en je hebt een bijna onmogelijke opdracht aan de vogel die het voor de zaal enigszins beluisterbaar moet maken.
Toen ik aan het begin van de avond kwam aanwandelen, stonden geluidsman en toetsenist buiten in het zonnetje.
'Goedenavond gasten,' begroette ik ze. 'Staan jullie te wachten op het Hammondorgel?'
'Jonge, ik zou mijn rug niet willen wagen aan dat ding,' lachte de toetsenist en goede vriend, 'laat staan dat we dat gevaarte het podium op krijgen.'
Stel dat het Hammondorgel er ook nog bij klonk vanavond, compleet met de lesliebox, dan was het helemaal een zootje in mijn kop.
Ik kijk opzij. Er staat iemand. Wacht, die heb ik voordat het concert begon ook al gesproken. Leuke vent. Hij zegt iets. Ik kan horen dat hij iets zegt, maar niet wat. Gelukkig is dit lange nummer net afgelopen. Ik trek de oordop uit mijn rechteroor en buig naar hem toe.
'Wat heb jij nou?' brult hij. 'Is dat vanwege de herrie?'
'Zo slecht vind ik de muziek niet, hoor,' zeg ik. 'Het zijn gehoorbeschermers, ja. Ik ben al slechthorend en het weinige dat ik nog wel goed hoor, wil ik graag goed blijven horen.'
De muziek staat me veel te hard.
Twee weken daarvoor. Ik sta in een ander café. Op het podium een ander bandje dat ik goed ken. Ze spelen de muziek van een van mijn helden. Ik kan alle teksten en melodieën van Frank Zappa meezingen, maar doe het niet. Mijn stem wil ik sparen voor een voorleesvoorstelling binnenkort. Playbacken dan maar.
De eerste set is nu een half uurtje bezig. Het is nog wat rommelig; de mannen moeten er even in komen, zo lijkt het. Hoor, daar begint Easy meat. Dat hebben ze een tijdje niet gespeeld. Ik beuk mijn kop mee met de grote klappen. Gaaf nummer. Het klinkt allemaal al heel aardig nu. Straks komt die grote orkestrale passage en dan … maar wat is dit?
Plots is alles keihard en vervormd. Het galmt en giert. Mijn oren en hoofd doen zeer. Ik graai in mijn kontzak. Gelukkig heb ik ze altijd bij me. Barst, het koord waarmee ze aan elkaar vast zitten, zit in de knup. Ik krijg het niet snel ontward. Ondertussen moet ik mijn ogen dichtknijpen van de pijn. Gelukkig, nu is het goed: ik stop de gehoorbeschermers in mijn oren. Het piept nog steeds, maar nu kan ik mijn ogen weer ontspannen. Om mij heen staan de mensen die ik ken. Ze praten met elkaar. Ik hoor niet wat ze zeggen, ik hoor alleen harde stemmen, net zo hard als de muziek. Ik kan me niet concentreren op de klanken van het podium. Ik voel alleen angst en beklemming. ik wil weg, ik wil hier niet meer zijn. Ga ik het doen? Ik tril. Ik ga het doen. Hard wegrennen.
Dan is opeens de eerste set afgelopen. Voorzichtig trek ik een oordop uit mijn rechteroor. Geroezemoes overal. Luid geroezemoes. Heet het dan nog geroezemoes? Ik kan het aan.
'Bas, jij wat drinken?'
Het is dat ik op zich de muziek goed vind en dat er enkele leuke mensen om mij heen staan. 'Doe maar een glas koud water uit de kraan.' Vooruit. Als het straks nog steeds pijnlijk is, kan ik altijd nog naar huis. Thuis is tegenwoordig nog geen vijf minuten hier vandaan.
Ik versta niet wat mensen tegen me zeggen, maar glimlach mee. Het water is koud en zo op. Als de tweede set begint, is mijn angst en beklemming weg. Na een paar nummers heb ik de gehoorbeschermers niet meer nodig.
Terzijde
'Fijn weekend,' zwaaide ik. 'Ga je nog wat leuks doen?'
Mijn collega keek op van haar werk en zei iets. Ik kon het niet goed horen. Wel trok ze een wat sip gezicht.
'Pardon, wat zei je?'
Ze zei weer iets. 'Ik heb het uitgemaakt,' verstond ik. Ze zei het me net iets te onverschillig. Ik weet hoe enthousiast ze van deze nieuwe vlam was, hoe zeer het haar leven in een vrolijke achtbaan bracht, hoe ze ervan door de gang huppelde. 'Het is niet iemand van heel dichtbij.'
'Huh? Wat bedoel je?'
Ze stond op en liep naar me toe. 'Het was een goede kennis die ik af en toe zag.'
'Weet je wat ik versta? Ik hoor: ik heb het uitgemaakt.'
'Nee joh! Ik heb een uitvaart. Met mijn vlam is het nog allemaal heel mooi!' Haar ogen glommen weer.
'Ik zie het.'
Einde van het terzijde
'Maar wat ik vragen wil. Wil jij iets drinken?'
'Nee, dank je wel. Anders moet ik maar zo piesen.'
'Ha, dat ken ik ja. Dan heb je net …'
De band start het volgende nummer. Ik weet niet hoe snel ik de gehoorbeschermers weer in moet krijgen. De bekende naast mij gaat naar de bar. Ik kijk weer naar de band. Leuk, die twee drummers. De twee gitaristen zijn twee goede gitaristen. De toetsenist is mijn vriend en hij wappert met zijn twee handjes. Er is geen Hammondorgel en dat is wel jammer. Als je het werk van The Allmann Brothers Band speelt, dan past een Hammond daar goed bij. Maar misschien komt het Hammond nog. Je weet nooit.
Mensen om mij heen praten. Hun stemmen klinken net zo luid als de muziek. Ik hoor geen gesprek, ik hoor geen muziek. Voor mij is het een lawine van lawaai en een derrie van herrie. De genadeloze pieptoon kan niet genadelozer zijn. De angst laat gelukkig zijn lelijke kop niet zien, maar een gevoel van beklemming bekruipt me wel.
Als het eerste setje klaar is, draai ik me om en ga ik naar buiten. Nog geen tien minuten later ben ik thuis. Daar ga ik gelijk naar bed om alles van me af slapen.
Wat een avonturen weer.
-
Apeldoorn, juni 2018