De familieman

Mijn collega loopt naar mij toe: "Martin, je broer staat bij de receptie." Er is iets in zijn blik dat ik niet kan plaatsen. Zo heb ik hem nog nooit zien kijken. Mijn broer. Wat moet díe nou hier, denk ik, terwijl ik de kortste route neem naar de kantoren.

Aan de balie zie ik een lange vent staan. Hij kletst met de receptioniste. Dat is niet mijn broer uit Emmen die ik verwachtte. Het is mijn broer uit Schagen. Weer denk ik: wat moet díe nou hier? De receptioniste kijkt mij aan. Mijn broer draait zich om. Hij kijkt serieus. Zijn wenkbrauwen fronsen. "Hé Mart," hij gebaart met zijn autosleutels in zijn handen, "rij je even mee?" De receptioniste kijkt mij ook al zo serieus aan. Wat is dit, denk ik in mijzelf.

We stappen samen in zijn grijze Seat die hij op de parkeerplaats van de directie heeft geparkeerd. Nog voordat we de poort uit zijn, zegt hij: "Het gaat niet goed met die ouwe. Hij heeft kanker." Daarna is het minutenlang stil. In die minuten zie ik allerlei beelden passeren. Beelden van vroeger. Van pa met mij op schoot. Beiden saluerend: "Geef acht!" Die ouwe die op zijn sokken 's avonds laat naar de schuur loopt om nog wat bitterballen te frituren. Gek, bij elk beeld zie ik hem met een peuk op zijn lippen. Ja, zo was pa. Hij rookte een pakje zware Van Nelle per dag.

Ik denk terug aan de dagen dat we vanuit Drenthe met de groene Simca 1100 naar Haarlem reden, een hele wereldreis. En weer die peuk op zijn lippen. We gingen daar bij elke oom en tante langs. En bij oma, de moeder van mijn moeder. Mijn vader was een echt familiemens. "Familieziek", zei mijn moeder weleens. En nu was hij werkelijk ziek. Van de peuken.

"Longkanker", vervolgt mijn broer. "Ze geven hem nog een halfjaar." Ik kijk naar mijn vingers. "Ik weet dat jullie geen contact hebben, maar vond toch dat je het moest weten", kijkt hij mij aan. Ik knik. "Weten ze op het werk…?" Hij knikt en zegt: "Ik breng je wel naar huis."

Diezelfde middag vallen alle vooroordelen, argumenten, strubbelingen en koppigheden in het niet. Niks is meer belangrijk. Een halfuur later zit ik in de trein. Naar mijn vader. Mijn moeder opent de deur. Ze weet zich geen houding te geven. Pa zit verslagen in de voorkamer. In de ogen van een man die nooit huilt, zie ik tranen. "Het is niet goed, jongen", snikt hij. Ik kom naast hem zitten, sla een arm om hem heen. Samen huilen we.

Mijn moeder komt uit de keuken met twee koppen koffie. Ze zet ze voor ons op tafel. De plek waar de asbak stond, steekt bleek af tegen het grenen hout. Dat valt me nu pas op. Pa hoest. Heftig. "Nee, daar ben ik mee gestopt", zegt hij zonder dat ik iets gevraagd heb. Tijdens de koffie praten we na over de tijd die we samen gemist hebben. En over de maanden die gaan komen. Als het meezit.

De maanden die volgen, bezoek ik mijn vader wekelijks. In een tijd waarin zijn gezondheid hard achteruitgaat, hebben we nog veel kunnen bespreken. We begrijpen elkaar weer. Zelfs wanneer die ouwe bijna niet meer kan praten, weet ik precies wat hij bedoelt. Gelukkig heeft die periode niet zo lang geduurd.

Op mijn werk vraag ik die vrijdag vrij. Want dan komt mijn vader te overlijden. "Dat kun je plannen tegenwoordig", zeg ik tegen mijn collega. Die vrijdag gebeurt het inderdaad. De familie komt bij elkaar en ik zie mijn broer uit Schagen weer. Hoewel hij net als die ouwe een familiemens is, zie ik hem niet zo vaak. Eigenlijk alleen op gelegenheden als deze. Dat komt mede doordat hij vanwege zijn werk bij de marine maanden van huis is. Ik ben hem eeuwig dankbaar dat hij dat halfjaar ervoor de moeite heeft genomen om mij op te zoeken op het werk. Via Hyves houden we contact.

Een aantal jaren later krijg ik via dat sociale netwerk, dat nu ter ziele is, het bericht dat mijn broer ook kanker heeft. Praten kan hij niet, dus het contact via Hyves is voor ons allebei een uitkomst. Gelukkig herstelt hij weer. Inmiddels ben ik niet meer op Hyves te vinden, dus ook dat contact verwatert helaas. Tot afgelopen winter, toen hij als een van de laatsten de overstap van Hyves naar Facebook heeft gemaakt.

We kletsen bij en maken gauw een afspraak. Ik realiseer mij dat de laatste keer dat we elkaar gezien hebben tijdens de uitvaart van die ouwe is geweest, zestien jaar geleden. Binnen enkele weken zitten we weer gebroederlijk naast elkaar grapjes te maken, alsof er nooit iets is veranderd. Mijn eerste kaarttruc heb ik van hem geleerd toen ik een jaar of acht was. Dat goochelen heb ik van hem. Tijdens het bezoek leer ik hem een nieuwe truc. Hij vraagt of ik ook op zijn verjaardag wil komen. Natuurlijk wil ik dat.

Een paar weken later haalt broerlief mij op van het station. In de auto vertel ik hem dat ik zijn cadeautje helaas thuis heb laten liggen. "Dat maakt toch niet uit, joh", en hij slaat mij op mijn knie. Samen met zijn gezin, vrienden en buren zit ik gezellig een stuk taart naar binnen te happen. Vanuit de keuken roept hij mij bij zich om zijn nieuwste aanwinst te tonen: een frituurpan.

Speciaal voor mij heeft hij een fles 'Orangina' in huis gehaald. Terwijl de schaal met bitterballen rondgaat, proosten we op een nieuwe toekomst. Op een gezonde toekomst. Aan het einde van de avond brengt hij me weer naar het station. Hij komt snel eens bij mij kijken. We wonen tegenwoordig op nog geen halfuur van elkaar en hij werkt inmiddels vanwege zijn gezondheid weer gewoon in Nederland.

Op Facebook, dat ons dus weer met elkaar in contact heeft gebracht, lees ik een dag later dit bericht:

"Uitrusten van de gezellige verjaardag. Mooiste cadeau dat ik gehad heb, is dat mijn jongste broer Martin op visite kwam."