Berlin: gruwel en genot

Wer war vor Jahren kaputter als kaputt
wer stieg daraus wie ein Phoenix aus dem Schutt
und wer zieht heut wie einst die Menschen wieder an
wie heißt die Stadt auf die man nicht verzichten kann?


In april 2008 kwam ik na vier dagen vol tegengestelde indrukken van gruwel en genot voor het eerst terug uit de hoofdstad van Duitsland. Na de dames een halve dag losgelaten te hebben in de vele winkels van Gucci, Versace en Hilfiger, in de víer H&M's tegenover de Gedächtnichtskirche die hemelsbreed hooguit een hectometer van elkaar verwijderd liggen, in KaDeWe – waren we tegen het begin van de avond vanaf de Kurfürstendamm vertrokken naar onze Heimat.

We keerden terug met aan de ene kant belevenissen als de al genoemde winkelstraat, het lallend en brallend verkennen van clubs op de Oranienburger Strasse, cocktailbars in Kreuzberg, schimmige pubs, Tresor – Berlijn als hoofdstad van het consumentisme, het hipste uitgaanscentrum van West-Europa, in de woorden van Marlène Dietrich “Berlin, der ewig junge Stadt”. Aan de andere kant hadden we in kleine straatjes overal nog kogelgaten zien zitten van de Tweede Wereldoorlog, het indrukwekkende holocaust-monument doorlopen, gewandeld op de dystopisch imposante Karl Marx-Allee – ooit bedoeld als de Champs-Elysees van Oost-Berlijn, nu een naargeestig lege en veel te brede zijstraat van Alexanderplatz. Bij onze terugkeer naar Berlijn, vorige week, merkte onze reisgenote op dat ze het nog geen maand op de Marx-Allee zou volhouden. “Ik moet verliefd kunnen worden op mijn buurt. Hier kun je nergens van gaan houden, hooguit het standbeeld van Marx. Ik zou in no-time zelfmoord plegen.”

Maar die eerste maal terugkerend, genoot het zestal waar ik destijds mee reisde vooral van de positieve ervaringen. En die paar Nazi-, Stasi- en Kaiser-dingetjes die we hadden gezien, ach, dat was Duitsland. Des te groter was de cultuurschok toen we net over de grens in Nederland met een grootscheepse politiecontrole te maken kregen; onze auto werd een parkeerplaats op geleid, alwaar we niet bijzonder geïntimideerd grapten met de agenten en sigaretten rokend wachtten tot we weer weg konden. Pas toen de autorijdende vriend de afslag naar Woudenberg had genomen om mij thuis te brengen, werd ons wereldbeeld definitief omgekeerd. Recht naast het bord “Welkom in Woudenberg” was de provinciale weg met hekken afgezet. Ook stonden er twee militaire voertuigen dwars geparkeerd, zodat er echt niemand langs zou kunnen. De blokkade werd bewaakt door drie soldaten, die ons met heftige gebaren tot stoppen maanden. We stapten uit de auto en vroegen was los war.

“Vanavond en vannacht simuleert Rijkswaterstaat met medewerking van Defensie en hulpdiensten een dijkdoorbraak van het Valleikanaal. Daardoor is in deze oefening Woudenberg onder water gelopen en heeft het leger de boel overgenomen. Helaas kan tussen twaalf en vijf niemand erin of eruit.” Ik protesteerde.
“Ik wóón hier! Zeg je nou dat ik mijn eigen woonplaats niet in kan?!”
“Het is vooraf aangekondigd. We hebben ook militairen in groepjes van twee langs alle deuren van Woudenberg gestuurd.”
“Ik kom terug van vakantie! Hoe moet ik dat weten?”
“Nou, okee. Jij mag erdoor, maar de auto en de rest niet.” Hij controleerde mijn paspoort, ik pakte mijn koffer en jas uit de auto en zei mijn vrienden vaarwel.

In de volledig lege straten van mijn dorp maakte niemand behalve ik geluid – de wieltjes van de koffer klak-klak-klakten over de stoeptegels, het geluid snerpte door de feloranje straatverlichting, weerkaatste hol tegen de stille woonhuizen. Op de Dorpsstraat stopte een militaire jeep vlak naast me en werd ik nogmaals gecontroleerd door een soldaat met snor die geen genoegen nam met mijn paspoort, maar een uitvoerige uitleg wenste. WAT moest ik hier? WAAROM was ik nu op straat? WIE had daar toestemming voor gegeven? WIST ik niet van de staat van beleg? Hij baste de vragen in sneltreinvaart, ik gaf zo goed als ik kon met een piepstemmetje antwoord. Hij knikte na mijn relaas kortaf en draaide zijn raampje dicht. De auto reed weg – de Rabobank-zuil achter me gaf aan dat het half vier was en vijftien graden. Het militaire bewind, zo Murphyaans omgedraaid opeens in Nederland aan de macht, bleek een voorbode van onze tweede maal in de hoofdstad van de Oosterburen, die heel wat minder Kurfürstendammerig zou verlopen.

Twee jaar en drie maanden later reisde ik voor de tweede keer in mijn leven naar Berlijn, ditmaal voor een week. Ditmaal ook niet met de vijf vrienden van voorheen, maar mijn broertje van zestien en een goede vriendin die ik sinds de brugklas ken. In voorbereiding op onze reis hadden we in het weekeinde een filmfeestje, waar naast de nodige alcohol ook films afspelend in Berlijn werden genuttigd. We keken op rij Goodbye Lenin, Christiane F. en Der Untergang. Vooral de middelste, een waargebeurd verhaal over een dertienjarig (nu in de veertig, maar nog steeds verslaafd) heroïnehoertje dat haar kontje verkoopt achter Bahnhof Zoo, maakte veel indruk op ons.

Ik merkte op dat ik tussen mijn twee tripjes in, een site had ontdekt genaamd Third Reich in Ruins (.com). Eén of andere geschiedenisliefhebber heeft zo veel mogelijk oude Derde Rijk-gebouwen, ruïnes en locaties opgezocht en foto's geplaatst van toen en nu, meestal met een paar zinnen uitleg. “De Hitlerbunker is nu een appartementencomplex en parkeerplaats, de deur naar buiten en de plek waar hij verbrand en begraven is een speeltuintje.” Zo had ik nog een hele rij dingen die ik graag wilde zien op die site gevonden. Vooraf had ik de pagina's over Berlijn uitgeprint. Anhalter Bahnhof, Görings ministerie van luchtvaart, de hoek van Lehrter (nu Haupt-) Bahnhof en de Invalidenstrasse waar Bormann zichzelf door z'n kop schoot toen hij de Sovjets zag naderen, de in twee gevallen nog overeind staande, tientallen meters hoge forten genaamd Flakturms, die overal in Berlijn waren neergezet om de Britische Luftmörder neer te knallen – dit keer had ik een daadwerkelijk inhoudelijk doel, getuige mijn printjes en Capitoolgidsje met erin tientallen post-its vol adressen en S- en U-Bahn-haltes van interessante dingen.

Dus reisden we maandag 26 juli om half acht 's ochtends vanaf Amersfoort Centraal per trein af naar Ostbahnhof, waar pontificaal tegenover de anderhalve kilometer Muur die bekend is komen te staan als de Eastside Gallery (vanwege de vele mooie politieke schilderingen), ons Ostel zich bevond. Dit hostel was weliswaar spotgoedkoop, maar bracht omdat het in een oude, tegenwoordig in bonte kleuren geschilderde DDR-flat was neergezet ook daadwerkelijk een heuse DDR-ervaring met zich mee. De muren waren dunner dan Angelina Jolie, de stapelbedden kraakten harder dan hippies in Amsterdam, de veren van de matras namen het lekprikwerk van de muggen over, elke paar minuten hoorde je S-Bahntreinen arriveren en vertrekken op Ostbahnhof en de woorden van elke (vaak Nederlandse!) voorbijganger waren te verstaan, ook al zaten we op de vierde verdieping.

Vanzelfsprekend was er ook geen lift. Tevens waren de receptiedames net als twee jaar eerder bijzonder onvriendelijk en ongeïnteresseerd. Zo hadden ze ons met een opgeplakte glimlach beloofd onze tassen in bewaring te nemen tot we konden inchecken, maar stonden de koffers nog exact op dezelfde plek in de lobby als toen we ze drie uur eerder achterlieten toen we de sleutels kwamen halen. Een ontzettend vriendelijke, zeven talen (waaronder Nederlandse zinnetjes als “willen jullie dat ik het zadel verstel, ietsje lager, ietsje hoger?”) sprekende jongeman die ook nog eens over twee dagen ging trouwen, gaf ons bij de fietsverhuur* te kennen dat die onaangename houding ook typisch DDR was. “Je kon niemand vertrouwen, dus niemand was ook echt oprecht.” Een aanvankelijk norse en wantrouwige Letse jongeman in de kamer naast ons, wiens leven precies vijf minuten uit een raam op vier hoog hangend met het mijne samenkwam, drukte ons op het hart dat we tegen de receptiefreules geen Duits moesten proberen te praten als we dat niet helemaal machtig waren. Hij gaf ons de indruk dat Oost-Duitsers zich haast beledigd voelen, als Fransen, als je hun taal verkracht. "Bovendien spreken ze ook Engels." Van goodwill hadden de vrouwen klaarblijkelijk nog nooit gehoord.

We hebben in de week die voor ons lag een heleboel meegemaakt, veel te veel om in een column die al twee A-viertjes in 12-punts Times New duurt te bespreken. Daarom lijkt het me na twee pagina's in één lap fanatiek doortypen wel verstandig de column op te breken in een vervolgverhaal, al weet ik nog niet hoeveel delen dat zal gaan duren omdat het huidige geschrevene live is.

Toen ik afgelopen woensdag weer op mijn werk verscheen vroegen veel collega's of ik een leuke vakantie had gehad. Aan mijn reisgenoten en mezelf ben ik haast verplicht die vraag met ja te beantwoorden met het oog op de fantastische avonturen die we gedrieën hebben beleefd. Aan de andere kant zou ik nee willen zeggen, niet leuk, eerder was de reis ontzagwekkend, schokkend, triest, macaber soms, nog veel meer dan mijn eerste keer in de stad. Dat antwoord zou echter een uitleg behoeven die langer is dan een standaardpraatje bij de koffieautomaat. Daarom knikte ik vriendelijk naar mijn collega's en gaan we volgende week vrolijk en/of grimmig verder.

Du mein Berlin, Berlin, du Perle an der Spree
Wer dich erst kennt, Berlin, der sagt dir nicht Adieu
Denn deinem Zauber kann man niemals mehr entflieh'n
Du mein Berlin, Berlin, Berlin

Volgende week: deel twee

* Fantastische service. Berlin On Bike, Knaackstrasse 97, U-Bahnhalte Eberswalder Strasse. Ook enorm goede, goedkope fiets-rondleidingen met diverse thematiek; geheime plekjes, Muur-tour, et cetera. 10 euro per dag; wij huurden om 2 uur en kregen tot de volgende dag 6 uur de tijd om in te leveren. Meeste verhuur is 10 tot 15 euro tot het eind van de lopende dag.