J (3)

(Lees J. (2) hier: http://frontpage.fok.nl/column/9370/1 ) 

J. was onschuldig. Zoveel was voor mij wel duidelijk. Hij was er ingeluisd. Zijn onschuld diende bewezen te worden. Dat was niet mijn taak, dat moest hij zelf doen. Het enige wat ik kon doen was wie er naar vroeg het ware verhaal vertellen.

En dat waren nogal wat mensen. Mensen van het bestuur, speelsters, ouders, mensen die ik totaal niet kende. Ik moest het ware verhaal wel vertellen, zwijgen zou de geruchten slechts sterken.
Daarbij haalde ik het niet in mijn hoofd om de naam van mijn assistente te noemen. Laat staan dat ik benadrukte dat zij schuldig was aan deze vreselijke misverstanden.

J. had mij verteld dat zij de aanleiding was van de geruchten. En hoe erg ik J. ook vertrouwde op zijn woord: dat zij het in gang had gezet was, goed beschouwd, uiteindelijk ook maar een gerucht.
Ik wist dat het geen gerucht was. Maar ik had natuurlijk geen bewijs. Ik vond het hypocriet om het gerucht over haar dan maar de wereld in te brengen terwijl ik het andere gerucht bij veel mensen probeerde te ontkrachten.
Daarbij moest ik nog een paar maanden met haar werken.

Dat was krankzinnig.
Voor mijn gevoel werd ik constant in verband gebracht met iemand die naar verluidt kinderen aangerand zou hebben. Misbruikt misschien.
Iedere keer als ik de uitspraak ‘waar rook is, is vuur’ hoorde voelde ik mijzelf ook een beetje schuldig.

Ik beschermde J. tegenover onze meiden.
Maar andersom probeerde ik ook onze meiden te beschermen. En te zorgen dat ze gewoon zonder al te veel zorgen konden trainen en spelen.
Al het vertrouwen was weg binnen de groep maar ook daar omheen.

En daar moest ik dan als trainer en begeleider boven staan en alles nog enigszins in goede banen leiden.
Dat was een zo goed als onmogelijke taak. Zeker omdat ik eigenlijk niet heel veel ouder was dan die meiden.

Het kostte verschrikkelijk veel energie maar het lukte me enigszins om de hele boel in het gareel te houden.
Maar hetgeen waar ik geen controle over had, wat ik het allerlastigst vond, was het gedrag van mijn assistente. Ze gedroeg zich zo normaal.

Zij was vrolijk, maakte grapjes, liet geen enkele training voorbij gaan en bleef, net als voor de geruchten, genieten van mannelijke aandacht.
Dat voelde zo ongeloofwaardig en tegen alle logica in.
Wanneer zij echt aangerand zou zijn diende zij zich, naar mijn idee, anders te gedragen in de situatie waarbinnen het allemaal had plaats gevonden. Zij had een gruwelijk spel gespeeld. En gewonnen.

Ik minimaliseerde haar rol binnen de trainingen tot het aanslaan van ballen en verder liet ik haar haar kop houden.
En er was niemand die dat opvallend leek te vinden.

Ik sprak J. nog geregeld en vertelde hem over haar gedrag. In al zijn antwoorden wist hij uit te leggen en nog maar eens te benadrukken wat een vies spel zij gespeeld had. Haar gedrag was daar een duidelijk bewijs van.

Ik rondde het seizoen zo goed en zo kwaad als het ging af. Ik wist niet hoe gauw ik deze vereniging moest verlaten. Na de laatste training heb ik al mijn spullen –op een trui na– ingeleverd en keerde ik de vereniging voorgoed de rug toe.
 
De flessen wijn die mijn speelsters als dank kochten hebben ze waarschijnlijk zelf opgedronken.

Volgende week: het laatste deel. De ontknoping.