Voetbal

Bazbo Ik ben ontzettend klein voor mijn leeftijd. Niet dat ik daar wakker van lig, hoor. Als andere kinderen er flauw over doen, dan klets ik me er wel uit.
"Klein maar fijn!" roep ik dan. "Ik kan tenminste overal makkelijk bij komen!"
We spelen een straat verderop. Voetballen op straat. Ik ben negen jaar en kan niet zo goed voetballen.
Toch lukt het me om de bal naar Benno te schoppen. Benno zit bij mij in de klas. Hij woont schuin achter ons. We spelen regelmatig samen. Dat is een grappig gezicht, want Benno is heel groot. Zo'n klein jochie met zo'n grote brede knul.
Benno heeft de bal handig met zijn voet opgevangen. Hij wipt hem een keer omhoog en schopt hem met een grote boog naar mij toe. Die gaat veel te hard. Ik spring met mijn handen omhoog, maar ik red het niet. De bal komt meters achter mij op straat en stuitert dan verder. Ik ren erachteraan. Gelukkig kan ik hem nét voor de grote weg tegenhouden. Ik pak de bal in mijn handen, stuiter hem even en trap hem dan in de richting van Benno. Opnieuw vangt hij hem makkelijk op. Ik zucht, want ik ben blij dat ik de bal goed geschopt heb en dat Benno niet boos wordt. Snel loop ik weer dichter naar hem toe. Hij staat wat met de bal te stuiteren.
Als ik weer in de buurt ben, geeft hij een klein schopje tegen de bal. Die komt prachtig voor mijn voeten. Impulsief geef ik een loei van een trap tegen de bal. Hier had Benno niet op gerekend. De bal komt keihard in zijn gezicht.
Even wankelt Benno. Hij kijkt om zich heen en is zichtbaar uit het veld geslagen. Dan wordt zijn hoofd rood.
"Wat moet je nou, klein opdondertje?" zegt Benno zenuwachtig. Hij komt dreigend op mij af. Zijn vuisten zijn gebald. Ineens geeft hij me een stomp in mijn zij. Het doet heel pijn. Ik doe een stap achteruit.
"Wat was dat voor rotstreek? Ik sla je helemaal in mekaar!" roept hij met rode wangen.
Hier kan ik niet tegenop. Of toch wel? Ineens schiet me een mogelijkheid door mijn hoofd.
Ik haal mijn rechterbeen uit en geef hem een keiharde schop in zijn zak. Benno's ogen puilen uit. Hij grijpt naar zijn kruis, zakt iets door zijn knieën en knijpt zijn benen tegen elkaar aan. Piepend haalt hij adem.
Ik wacht niet af, maar draai me om en ren naar huis. Op de hoek van de straat ga ik snel rechtsaf. Ik hoor hoe iemand achter me aan komt. Al rennende kijk ik om. Het is Benno. Hij heeft een heel rood hoofd van woede. Ik probeer nóg harder te rennen. Dat lukt niet echt. Ik kom bij de garages; daar moet ik rechtsaf en dan is onze tuin vlakbij. Ik hoor Benno's passen dichterbij komen. Ik neem een korte bocht naar rechts. Als er nú een fiets het pad uitkomt, knal ik ertegenaan. Gelukkig komt er niets. Benno is vlák achter me. Ik bid dat ik het ga halen.
Ik ben bij ons tuinhek. De dikke houten deur staat nog open. Als ik de tuin in ben, gooi ik het hek achter me dicht. Het valt niet in het slot. Er klinkt een ander geluid. Een soort doffe klap. Tijd om achterom te kijken gun ik mijzelf niet. Ik vlucht naar binnen. Als ik op de keukenmat sta, kijk ik door het raam de tuin in. Achter het tuinhek zie ik het hoofd van Benno. Hij schreeuwt iets. Er komt bloed uit zijn mond.
Mama is gelukkig niet in de keuken. Ik kijk in de achterkamer. Daar is ze ook niet. Ik slaak een zucht van opluchting. Door het raam zie ik dat Benno wegloopt in de richting van zijn huis. Ik vlucht naar boven. Als ik op de overloop kom, merk ik dat mama in de badkamer is. Ze is bezig met de was. Ik zeg niets en ga op mijn kamer zitten. Ik hoor mama naar beneden gaan.
Ik weet niet wat ik moet doen. Willekeurig pak ik een boek en blader erin. Hoeveel bladzijden ik ook omsla, ik zie niets.
Ik wil weten wat Benno nu doet. Ik loop naar de slaapkamer van mijn zusje, want die kijkt uit op de tuin. De mijne niet. Ik kijk door het raam naar buiten. Op dat moment zie ik Benno's moeder de tuin in komen. Via het pad loopt ze naar de keukendeur. Snel loop ik terug naar mijn eigen kamer. Als ik bij het trapgat kom, blijf ik staan. Daar luister ik of ik iets kan horen van wat er beneden gezegd wordt. Ik hoor stemmen, maar geen woorden. Als ik de deur van de keuken weer hoor dichtslaan, ga ik gauw mijn kamer weer in.
Voetstappen op de trap. Mama is boos. Ze komt mijn kamer in.
"Wat is dát nou weer, Bas?" gilt ze. "Benno is drie voortanden kwijt!"
Ik kan niets zeggen. Mijn mond wil niet. Mama zwaait met haar hand en geeft me een klap tegen mijn wang.
"Dat mag je nóóit meer doen! Dit gáát me een geld kosten! Laat je vader het maar niet horen!" Weer gaat haar arm omhoog. Ik probeer de klap te ontwijken, maar het lukt niet. Mijn wangen gloeien.
Even later zit ik weer alleen in mijn kamer. Ik kniel neer bij de koffergrammofoon en luister naar dat mooie 45-toerenplaatje met dat pianostuk van die meneer Chopin.


Apeldoorn, februari 2007

(Met dank aan DJMO voor technische ondersteuning... dikke zoen!)