Ik gaf hem aids

Onderstaand stuk komt uit:
De wondere wereld van het ONZ forum
en is zeer waarschijnlijk gebaseerd op verhalen van Richard Meulendijk (zie ook Lucas)

Mijn zus vroeg mij een keer mee te gaan naar haar kinderdagverblijf voor verstandelijk gehandicapte kinderen, zodat ik mijn ellende eventjes kon vergeten en kon genieten van de pure onschuld van de gehandicapte kindjes die daar rondliepen. De kinderen waren goedlachs, altijd vrolijk en lief en bezorgde ongetwijfeld bij ieder mens een glimlach op het gezicht. Hier zou ik inderdaad met heel mijn hart van gaan genieten.

Ik begon die ochtend om 10:00. Ik gaf de kinderen te eten en speelde met ze in de box. Voordat ik het wist was het 12:00 en kregen de kinderen lunch opgediend. Samuel, een 5-jarig jongetje dat die ochtend niet aanwezig was werd tijdens de lunch door zijn moeder binnengebracht. Samuel kwam net van het ziekenhuis en had een grote pleister om zijn arm. In het ziekenhuis was Samuel geholpen aan een bloedblaar. Na de lunch ging ik eventjes met de kinderen dollen in de box.

Na een tijdje zonderde ik mij af met Samuel en speelde vrolijk met hem verder. Ik vroeg mijn zus waar de pleisters lagen, Samuels pleister was tijdens het spelen losgegaan en zijn wond lag open en bloot en bloede een beetje. Mijn zus overhandigde mij een rolletje pleisters en ik knipte een grote pleister af. Ik wist dat deze gehandicapte jongen geen leven had en naar mijn mening verdiende hij verlossing. Ik pakte een schaar uit de hobbykist en sneed een klein sneetje in mijn vinger. Het ging in eerste instantie niet zo makkelijk, de schaar was aardig verroest en was al in geen tijden gebruikt. Uit het sneetje kwam een beetje bloed, dit bloed smeerde ik op de pleister die ik van plan was bij Samuel om te doen. Samuel speelde vrolijk verder met die onbeschrijfelijke lieve lach van hem. Ik plakte de pleister op de bloedblaar van Samuel en voelde me enigszins schuldig. “Het was nog maar een kind,” bedacht ik me. “Een kind zonder leven waar wellicht binnenkort een einde aan zal komen”, plakte ik snel achter mijn gedachtes. Ik voelde me goed, beter dan ooit. Ik had zojuist een boel mensen een dienst bewezen. Mezelf, Samuel's ouders en natuurlijk Samuel zelf.