To life! To death! To John!
"Hey bazboo," hoor ik zijn stem. Mijn bijnaam klinkt uit zijn mond als 'bezzboe'.
Ik kijk op. Daar komt hij op mij af. Ha, hij draagt die eeuwige groene muts en zijn fameuze paarse leren jasje zit strak om zijn tengere lijf. Eronder een strakke maar nette broek en zwarte laarzen met een lichte hak en met neuzen in een punt. Hij neemt plaats op het bankje waarop ik zit.
"I've got something for you."
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. Niet dat ik hem niet goed kan zien, maar om hem beter te kunnen horen. Hij spreekt met een zwaar Schots accent en ik versta doorgaans nog niet de helft van wat hij zegt. Ik wil me concentreren op zijn woorden.
Het is hier warm, ook al zitten we uit de zon. Onder de grote tent staan tafels en banken in het gras. Even verderop is het podium. Er staan nauwelijks mensen voor. Wat wil je ook? De eerste band is zojuist gestopt met spelen; de crew is druk doende met het ombouwen. Aan de andere kant van de tent ligt het terrein met alle eetkraampjes, muziekverkopers, sieradententjes en drankwagens. Hoeveel bezoekers zouden hier nu zijn? Nog geen vijfhonderd; later op de dag en avond zou dat wel beter worden. Het is een klein festival. Aan onze tafel zitten wat goede bekenden. Wat veel. Men heeft banken bijgeschoven. Iemand neemt een hap van zijn eerste bratwurst van vandaag en een ander heft zijn glas. "Op het leven." "Yeah, to life!" roept weer een ander. Zo gaat dat hier op het Duitse festival. Ik neem een slok van mijn zwarte koffie.
Vanaf het terrein met de kraampjes was het magere mannetje aan komen lopen. Ik had hem niet opgemerkt, verdiept als ik was in het kleine programmaboekje en in het gesprek met mijn Zoon.
"Here, this is for you." Hij geeft me een boek. Ik bekijk het omslag. Het heet 'Reheated cabbage' en is geschreven door Irvine Welsh. Die ken ik van naam. Halverwege het boek steekt een boekenlegger tussen de bladzijden omhoog.
"I know you write your stories in your own funny language," zegt hij terwijl ik het boek op de eerste bladzijde open sla. "But perhaps you like this language too."
"Huh? I can't read this! What language is it?" kijk ik hem vragend aan.
Hij is een markante verschijning. En dan heb ik het niet eens over zijn kleding. Hij is klein en ziet er wat oud uit, al is zijn leeftijd lastig te peilen. Zit er onder het groene mutsje nog veel haar? Zijn gezicht is smal en wat ingevallen, met hoge jukbeenderen en bleke huid. Als hij lacht, glinsteren zijn tanden en gouden protheses. Zijn witte Zappa-snor is altijd keurig verzorgd. In zijn hals zijn de aders en pezen duidelijk afgetekend. Als hij spreekt, is dat altijd bevlogen en beweegt zijn hele gezicht.
"It's Scottish. You gotta read out loud. Then you'll understand."
Ik blijf het mannetje aankijken. Hij ziet dat ik hem niet geloof.
We maakten kennis met John in maart 2008. Ik was betrokken bij de organisatie van een muziekfestival in de buurt van Nijmegen. Tijdens twee dagen speelden zes verschillende bands het werk van Frank Zappa. Onze Zoon werkte er achter de bar.
"Gaat het goed, jongen?" vroeg ik hem.
"Yo," zei hij enthousiast. "Je lacht je hier slap."
"Hoezo?"
"Rare snuiters zitten er tussen."
"Leg uit."
"Zie je die meneer daar met dat groene mutsje en die paarse leren jas? Die komt hier alleen maar thee kopen. Het duurde wel even voordat ik begreep wat hij wilde hebben. Mijn Engels is niet slecht, maar hém versta ik echt niet!"
"Wadzee tokkin' ba-oot?" hoorde ik achter me. "Gimmee kopza tee."
Hetzelfde weekend liet 'The tea man' mij een foto zien van hoe hij er in het dagelijks leven uit zag. Zelfde paarse jasje, maar in plaats van het groene mutsje droeg hij een zwarte chique hoed. Het leverde hem in grote kring de bijnaam 'John the Hat' op.
Twee jaar later, in januari 2010, troffen we elkaar voor een zoveelste keer. Ergens in Noorwegen vond ook weer een festival plaats. Ondertussen voelde de band met hem als verre vriendschap. Die paar keer dat we elkaar spraken ging het alleen maar over muziek. Tenminste, als ik hem goed verstond. Aan het eind van het weekend zat ik op het vliegveld van Torp aan een tafeltje tegenover hem. Hij moest me nog wat vertellen.
Of ik nog wist van een paar maanden geleden? Tuurlijk wist ik dat. Ik was niet helemáál dement. Ik had tijdens wéér een festivalletje, dit keer in Bradford-on-Avon in het zuidwesten van Engeland, een verhaal voorgelezen. Het was een stukje uit een van mijn boeken, vertaald in het Engels. En nu zei John iets als: "In het verhaal vertel je tamelijk gedetailleerd over je vasectomie. Nou, ik heb een soortgelijke ervaring." Hij pauzeerde gedurende een paar tellen. "Y'know, I'm HIV positive."
"What? No! Sorry to hear that."
"Yeah. Well," ging hij verder. Hij had het ook nog 's op een stomme manier gekregen. Operatie, bloedtransfusie, hoppa. Wat volgde was een onsmakelijke vertelling over een onderzoek waarbij een lange slang in zijn urogenitale buis verdween. "The doctor stuck this tube right in me cock, ya know." En dat op z'n Schots.
Ik wilde het niet horen. Of eigenlijk toch wel heel erg graag. In dát accent. Je kwam zeik te kort van het lachen. Ons beider lachkick werd groter en groter.
"I'm not kidding," zegt hij. "Wait, lemmee show ya." Voor ik het weet heeft hij het boek uit mijn handen gegrist. Hij haalt zijn bril uit de binnenzak van het paarse jasje en zet die op zijn neus. Het boek ligt op tafel; met zijn ene hand houdt hij het in bedwang. In zijn andere hand heeft hij een sigaret en maakt hij driftige gebaren.
John the Hat leest. Iedereen is doodstil.
De 'fucks' en 'cunts' galmen onder de grote circustent. Al het andere versta ik niet, zó plat Schots is het. Ik kijk naar mijn Zoon die naast hem zit. Die zit geboeid mee te lezen en heeft een grote grijns op zijn smoel. Om ons heen staat en zit iedereen met open mond te luisteren.
Na tien zinnen stopt hij met voorlezen. Hij slaat het boek dicht. Even is het stil. Dan barst iedereen in een daverend gelach en applaus uit. We proosten.
To life! To death! To John!
Apeldoorn, januari 2011
John 'The Hat' Nowak (1955 – 11 januari 2011)