Helse winterkou
Gadverdamme. Wat een kou. Ik trek mijn sjaal verder op, laat mijn haar tegen beter weten in over mijn oren hangen en trek nog een velletje van mijn lip om tijd te rekken. Ik kan het wel. Ik trek de deur open en onmiddellijk blaast de wind mijn haar in een fietshelmmodel. Het zit in een ruk naar achteren, waardoor de kou vrij spel heeft op mijn oren. Ik begrijp het verlangen naar die Oudhollandse winters niet. En dan is het nog maar twee graden boven nul.
Als ik de schilderijen van Hendrick Avercamp zie, zou ik er bijna intrappen. Heren die met hoge hoeden zwieren over het ijs, met aan hun arm een vrouw in een grootse jurk. Mannen aan de zijkant van het tafereel die hun Friese doorlopers onderbinden. Met een arrenslee over het ijs naar een molen in de verte, omgeven door prachtig heldere luchten. Half ingevroren boten aan de kant van het water, arbeiders die een wak in het ijs hakken om te kunnen vissen. Kinderen die een vervroegde vorm van ijshockey spelen. Op het ijs is het benauwend druk als je er zelf op zou staan, maar op zijn schilderijen voelt het als een gezellige dorpsbijeenkomst.
En dan de Elfstedentocht. Altijd dat geklaag over de kou, tot het begint te vriezen en de eerste geruchten over de Tocht der Tochten ontstaan. Zou het dit jaar lukken? Zou de kou genoeg aanhouden, zodat het zelfs mogelijk is om onder de fragielste bruggetjes door te schaatsen? Zou het ijs de hele meute kunnen houden, van Ljouwert naar Snits via het onderste puntje in Starum door Harns en dan weer rechtsaf richting Dokkum om tweemaal onder het bruggetje van Bartlehiem door te komen naar de finish in Ljouwert? Menigeen herinnert zich nog de laatste tocht van 1997, die draaide om Henk Angenent en Erik Hulzebosch. De stempels, de mutsen, de achterwerken die veelvuldig in beeld zijn gekomen. De toeschouwers met hun Beerenburg en warme chocolademelk.
Ik zou er bijna intrappen. Tot ik zelf de schaatsen aantrek op een kunstijsbaantje in de stad. Een harde wind teistert mijn gezicht, doet mijn ogen tranen. De arme teentjes zijn al gevoelloos vanaf het moment dat ik mijn schoenen uittrek. Binnen enkele minuten zijn beide voeten niet meer te voelen en leiden zij een geheel eigen leven. Niet lang daarna doen ook mijn billen mee aan het ijzige tafereel en raakt mijn broek doorweekt van de valpartijen. En wie denkt dat ik mijn leenschaatsen vol zweet van mijn voorgangers snel uit heb, heeft het mis. Mijn handen zijn plotseling verstoken van een eigen wil en kunnen het fijne peuterwerk dat veters vereisen niet meer aan.
Het is mij elke keer snel duidelijk dat die kou niets voor mij is. Ik laat de Alvestêdefans maar praten en knik afwezig mee. Ik knik ook naar mijn vrienden, die mij graag willen opzoeken in de Fryske hoofdstad als het zo ver is. Buiten staan met bevroren tenen en tintelende oortjes is niets voor mij. Ik blijf lekker binnen voor de televisie en hoop stiekem dat het broeikaseffect doorzet voor warmere tijden.