Bier in het water

Over niet al te lange tijd, begin april, ga ik een dag of vijf op vakantie. Sicilië. Ik kijk er erg naar uit. Even weg uit de vaste structuur. Weg van het gezanik aan mijn kop. Even geen regen, hopelijk. En geen kou, in ieder geval minder. Heerlijk.

Ik - en met mij de rest van Nederland - ben die hele winter spuugzat. Ik wil zon, ik heb het nodig om weer nieuwe energie op te doen. Mijn reserves zijn al een tijdje op. En ook mijn reserve-reserves beginnen op te raken. Ik heb geen stevige winterdepressie, maar geluksmomentjes worden steeds schaarser naarmate de winter langer aanhoudt. 

Met Sicilië in het vooruitzicht beginnen de mijmeringen, de gelukkige herinneringen.
Afgelopen zomer met mijn beste vriend, een paar dagen Terschelling. We zaten op een steiger. Voor ons de zee, boven ons de zon. Onder ons trouwens ook zee. Met daarin aan een touwtje ons bier in een plastic zak. We ouwehoerden eindeloos, nonsens, over mooie dingen. Over meisjes en, of dat flauwekul of mooi was. We lazen boeken. Zagen hoe en kwal verzwolgen werd in de motor van een schip. We zagen de zon in de zee zakken. Geluk.

Ander Waddeneiland, dezelfde zon.
Texel, een paar jaar eerder, met een goede vriend. Een paar dagen lang giechelen tot we er buikpijn van kregen. We leerden meisjes kennen. Na enig onverantwoord alcoholgebruik gingen we met z’n vieren naar de zee. Om de zonsondergang in/boven/bij zee te bekijken. We wachtten een uur, langer misschien. Langzaam zakte de zon. We moesten pissen, zo gaat dat na veel bier. We maakten vieze stroompjes in de duinen. Toen we ons weer omdraaiden, was de zon verdwenen. Hilarische avond. There’s always tomorrow.

Gent, bij de eerder genoemde beste vriend. Hij werkte lange dagen tijdens de Gentse Feesten en ik sleet mijn dagen met verdwalen en wandelen door de stad. Alleen. Dromend op een steiger, schrijvend op een terrasje. Liggend in een parkje in de zon. Iedere dag cappuccino drinken uit antieke kopjes, in dezelfde brasserie.
Een paar dagen helemaal alleen in een vreemde, maar schitterende stad. Zalig. Brugge bezoeken, per ongeluk de verkeerde trein terug nemen en in ‘the middle of nowhere’ terecht komen. Het maakte niet uit. Geluk op een uitgestorven en vergeten stationnetje in België.

Ergens anders in België. Mijn geliefde België. Met een klein groepje vrienden hebben we in het wild onze tent opgezet aan een stroompje. ’s Ochtends wassen we ons erin, zo goed en kwaad als het gaat. Het is krankzinnig koud. We wassen niet alleen onszelf in het stroompje, ook onze kleren. Kleren die we te drogen hangen aan een provisorische waslijn tussen twee bomen. ’s Avonds maken we kampvuurtjes en verwarmen daarboven ons avondmaal. Mijn moeders pannetje, waar ik voorzichtig mee had moeten doen, ziet zwart van het roet.

Als ik zonder goede reden opschrik uit mijn herinneringen is het buiten druilerig. Ik zie uit het raam dat mijn buurvrouw de hond uit gaat laten. Ze is dik aangekleed en loopt met een paraplu.
Nog even en de zon krijgt weer de overhand.
Sicilië. Nog even en ik zoek de zon op.
Wat duurt het nog verschrikkelijk lang voordat het april is.