Wandeling door Eindhoven

In de stille avondschemer liep Meteor door de straten van de stad. Hij had een broertje dood aan dagen, maar zodra de avond begon kwam hij tot leven. De ziltige koelte na een warme zomerdag was zijn levensadem. En er waren maar een paar uren per dag, een paar maanden per jaar, dat hij vrijelijk kon ademen. Het verkeer luwde dan en de stadsvogels kwamen weer tot leven na hun dagslaap in de zinderende hitte.

Meteor was de laatste tijd altijd eender gekleed. Een rafelige spijkerbroek die tot net over de hakken kwam en een lichtgekleurde polo. Hij had het kledingstuk ooit van zijn moeder gekregen, lang geleden. Sindsdien was zijn postuur veranderd van jeugdige magerheid naar studentikoze vetzucht. Maar met de jaren kwamen de grijze haren en gingen de pondjes biervet. Hij trainde niet in de sportschool, liep niet hard en had veel te weinig vrienden voor een voetbalelftal. Zonder het te merken werden zijn hippe kleren te wijd en zijn broeken slobberig. Al wat er in zijn kast restte waren de oude jeans en de polo. En juist omdat zijn wandeling door de stad een bezoek was aan vergane jaren, droeg hij ze.

Bij het kanaal aangekomen liep hij waar ooit de DAF fabrieken hadden gestaan. Hij kende de buurt goed. Hier groeide hij op, alhoewel hij niet uit dit deel van de stad kwam. Zijn ouders hadden een huis in Stratum, de buurt waar zijn moeder was geboren en waar zijn vader verliefd op haar was geworden. Ze waren bij zijn oma in huis gaan wonen. Het mensje was in zijn beleving altijd vreselijk oud geweest. De laatste dagen van haar leven had ze op een stoel in de woonkamer gezeten met uitzicht op de straat, waar ze heel haar leven had doorgebracht. Elke keer als hij in de buurt kwam begon ze te vertellen, spontaan, over vroeger. Alsof ze al lang niet meer leefde, maar een herinnering was die doorgegeven moest worden. Haar verhalen speelden zich altijd af in de vrolijke jaren van vóór de oorlog. De stad gonsde in het licht van de voorspoed en was gedompeld in optimisme. Ze vertelde van de vriendjes die ze had gehad voor ze opa leerde kennen. En van de tochten die ze maakten naar het kanaal. Hetzelfde kanaal waar hij met de jongens uit de mindere buurten samenkwam om gestolen bier te drinken en kattekwaad uit te halen. Hij kon zich weinig voorstellen bij de vrolijkheid die zijn oma daar beleefde. Hij had zich altijd verveeld.

Langs de nieuwe bebouwing liep Meteor naar het Stratumseind. Het was een doordeweekse dag en er was weinig te doen. De schemer veranderde in duister en de hitte die lang tussen de gebouwen bleef hangen begon af te nemen. Langs de cafés, waar hij als jongeling uit ging en later als student werkelijk leerde drinken, liep hij richting station. Alleen dit deel van zijn wandeling, door de winkelstraten, was voor hem vervelend. Hij stoorde zich aan de opvallende gevels en schreeuwerige glazen etalages. De brullende stem van de commercie was immer hoorbaar. Ook nu het kopende publiek thuis voor de buis zat om aangespoord te worden tot nog meer uitgaven. Bij de hoge tempel van het consumentarisme, het afgrijselijk vormgegeven plaza kapitalismus, sloeg hij rechtsaf over het opengebroken 18 Septemberplein, monument voor een datum die niemand zich nog lijkt te herinneren.

Voor het rommelige station, waar het licht nooit lijkt uit te gaan, rookte Meteor een sigaret. Hij genoot in stilte van de reislustigheid en de haast van de mensen. Rond een station lijkt iedereen een doel te hebben, zelfs de mensen die net zoals hij maar een beetje rond hangen. Zijn eerste kus vond hier plaats. Om tien uur 's avonds, ongeveer rond de tijd dat hij er nu stond.

Zijn gedachten dwaalden af naar de avond dat hij haar naar de trein bracht. Schuchter babbelden ze wat. Ze zat achterop de fiets waarmee hij haar vervoerde van de kroeg naar de veiligheid van haar ouderlijk huis. Omdat hij toen al bezweerd werd door de anonieme drukte van het station in de avond, had hij voorgesteld een ijsje te delen. Elke keer als ze, zittend op de hoek van de parkeerplaats, in de schaduw van de drukte een lik namen van het koude hoorntje, kwamen hun monden dichter bij elkaar. Tot het moment dat er te weinig ijs over was en hij haar zachte, koude lippen voelde. De zoen leek uren te duren. Hij zag de schuchtere jongen in zijn nieuwe polo zitten, haast bevend van geluk.
Ook toen was er een beschonken oude man aan komen lopen die vunzigheden had geroepen. Nu keek Meteor verbaasd naar de waggelende figuur die recht op hem af kwam. Het was niet de oude man van toen, maar zijn herrinnering aan dat moment bleef de rest van zijn wandeling levendig. Hij negeerde de man en liep verder via de Parklaan naar de Fazantlaan. Drie deuren na het begin van de straat stond hij voor de deur van het ouderlijk huis van zijn eerste verovering. Het majestueuze huis stond er nog. Wat kleiner dan in zijn herinnering, maar nog even mooi, en omzoomd door bomen en struiken. Daar had hij afscheid genomen. De smaak van haar warme mond en zijn verlangen naar meer vochten met zijn verlegenheid en de angst voor haar vader, die achter de verlichte ramen zat te wachten op zijn dochter. Hij nam het risico niet en verzuchtte een laatste groet voor hij verborgen door de begroeiing zijn weg naar huis vervolgde.

Niemand had geweten van deze stiekeme zoen, nooit meer had hij een meisje van stand gezoend. Haar ouders waren kort na hun ontbloeiende liefde naar Canada vertrokken, waar ze was getrouwd zoals iedereen uit die tijd. Hij had altijd gedacht dat hij de enige was die zich de kus kon herinneren, tot hij enkele maanden geleden de rouwkaart kreeg. De kaart kondigde in formeel Engels het overlijden van een jonge vrouw aan. Bijgesloten zat een handgeschreven briefje, meer was het niet. Er stonden twee zinnen op. Het handschrift was bibberend, maar herkenbaar vrouwelijk. "Lange tijd heb ik gedacht dat ik nooit liefde zou vinden, tot ik voelde dat jouw lippen de mijne nog steeds beroeren. Onze kus had mijn leven kunnen veranderen."

Die avond had Meteor voor zijn kast gestaan, de adem in zijn borst was verdwenen en de enige passende kleding die hij had kunnen vinden waren een oude spijkerbroek en een vale polo van jaren terug. Hij stapte naar buiten en de zilte avondlucht op een warme dag trof hem vol in de borst.