Zomaar op straat (Dat heb ik weer)

BazboIk begin met de jaren steeds meer te begrijpen. Dingen waar ik vroeger met mijn pet niet bij kon, die zijn nu voor mij zeer helder. Mijn vorige column over hufterigheid op straat werd niet helemaal goed ontvangen. Vandaar deze als herkansing. Opnieuw een column die niet voor gevoelige zieltjes is. Als de kijkwijzer het voor het zeggen had over deze column, dan zou hij het advies '16' krijgen.

Dat heb ik weer. Als ik van mijn huis naar de supermarkt fiets, moet ik door een woonerfachtige straat. Aan die straat staat een tweetal basisscholen, die zeer druk bezocht zijn. Ik woon in een vruchtbare wijk. Onlangs is de gemeente begonnen met het aanleggen van een aantal snelheidsbeperkende hobbels, heuvels en slingers in de weg. De werkzaamheden duurden een paar dagen en zo kon het gebeuren dat ik op een zaterdagmorgen met een kratje bier achterop van de buurtsuper naar mijn huis fietste en geconfronteerd werd met een bouwputje als obstakel in de weg. Ik remde ruim voor de versperring af om aan de linkerkant van de weg een omweggetje over het trottoir te maken, toen ik werd opgeschrikt door het snerpende geluid van piepende banden. Een veel te rode sportauto kwam naast mij tot stilstand en veroorzaakte grote stofwolken van het mulle zand dat over de straatstenen lag. Een blote arm stak uit het raam en een grote bek achter een zonnebril riep: "Godverdomme, het is altijd wat hier in Apeldoorn. Overal waar je komt ligt de straat open. Je kan nergens meer doorrijden. En nu flikkeren ze hier ook al zo'n hobbelheuvel in het wegdek. Die helpt mijn auto mooi naar de kloten!" Driftig wilde de coureur omdraaien.
Maar hij kreeg de kans niet. Ik stond ineens met mijn fiets recht voor zijn wagen en ik zei: "Meneer, zal ik u eens uitleggen waarom de gemeente dit soort heuveltjes plaatst? Fijn. Dankuwel. Dit is een woon-wijk (zal ik het voor u spellen?) en hier staan twee scholen waardoor er veel kinderen over straat lopen en fietsen. De gemeente legt overal snelheidsbeperkende obstakels neer, omdat er nog altijd van die losgeslagen klotenklappers zijn die zich in deze woon-wijk (zal ik het nogmaals voor u spellen?) niet aan de afgesproken snelheid houden. Het zijn mensen zoals ú die het hier levensgevaarlijk maken op straat. Dus als u iemand de schuld wilt geven van deze hobbels in het wegdek, dan zou u zichzelf moeten aankijken. U rijdt gewoon veel te hard; u bent een gevaar op de weg. U moet afgeremd worden, want u neemt zelf niet de verantwoordelijkheid. Ik hoop het u nu helemaal duidelijk is. Ik wens u nog een prettig weekeinde. Goedemorgen."
De man zijn bek was inmiddels opengevallen en ik stond er net te ver vandaan om er eens flink in te rochelen. Ik zette mijn fiets weer in beweging en vervolgde mijn weg, de opgebroken straat ontwijkend.

Nog zo'n situatie op straat.
Met piepende banden kwam de grote landrover voor mijn neus tot stilstand. Ik liep naar het portier van de bestuurder. Het raampje ging al snel omlaag en voordat de man met de dikke pafkop iets kon zeggen, zei ik: "Mag ik u een tip geven? Als ik u was, zou ik uw oprijlaan eens goed bestraten of asfalteren."
Twee groter wordende ogen keken me aan en een plots verbaasde stem zei: "Eh, hoezo? Waarom?"
"Nou, omdat u dan deze asociale baggerbak niet meer nodig heeft en een beetje netjes leert rijden op de openbare weg."
De man maakte zich gereed om uit te stappen, maar hij was al te laat. Ik had niet met volle kracht mijn rechtervuist in zijn gezicht geplant, zoals iedereen misschien zou verwachten, maar ik was al om de hoek verdwenen.

Iedere morgen staat hij bij de bushalte, dit jochie van een jaar of zestien. Met zijn rugzak die veel te laag op zijn rug hangt. Elke vijftien seconden buigt hij voorover en laat hij een straal mondvocht op de stoeptegels kletteren. Blinde woede maakt zich van mij meester.
"Hou daar mee op," zeg ik.
"Waar bemoei jij je mee? Waarom zou ik?" is het antwoord. Een volgende kwot kwijl kletst aan zijn voeten.
"Omdat ik het zeg," zeg ik. "En als je het niet doet, laat ik je in elkaar slaan."
De jongen trekt wit weg en draait zich om. Hij spuugt niet meer.

(Wat is dat toch met die jongeren van tegenwoordig? Ze lopen op straat met een mp3-speler in hun oren, een modebiele telefoon in hun ene hand en een flesje water in hun andere. Ik erger me kapot aan dat voordurende gelurk uit die plastic flessen. Tuurlijk moet een mens goed drinken gedurende de dag. Tuurlijk. Maar je moet ook goed plassen, en ik loop toch ook niet de hele dag met mijn lul in mijn hand?
Laten ze naar de kroeg gaan. Die is daarvoor uitgevonden. Om de dorstigen te laven en de hongerigen te voeden is er in de stad om de honderd meter een drank- en spijsuitbaterij. Het is er niet te betalen, dat is waar. Maar laten die jongelui een baantje zoeken om in de kroeg iets te drinken te kunnen bestellen. Dan zou dat spul ook meteen niet meer zoveel op straat hangen. En agressie uitstralen.)

Een heel groepje deed nogal luidruchtig bij ons op het winkelcentrum. De meeste mensen liepen er in een wijde boog omheen. Ik niet. Ik ga daar waar ik moet zijn. Enkele jongens stonden bij hun brommer stoer te doen tegenover wat opgedirkte meiden. Jongens van allerlei kleur: wit, bruin en donkerbruin. De witte jongens hadden de grootste bek en de belachelijkste kleren aan. Waar zouden ze die debiele zwartwitgeblokte bakkersbroeken kopen? In de carnavalswinkel? Waarom durfde niemand te zeggen dat ze algeheel voor paal liepen? Ik geloof dat het iets met hardcore te maken heeft, die malle broeken. En dan die idiote tendens dat je de capuchon van je sweatshirt op je hoofd moet doen over je baseballpet heen. De stereo van een bromscooter braakte hiphopachtig geleuter uit. In ieder geval: ik liep langs en een tweetal jongens ging in de weg staan.
Ik wandelde gewoon door, maar keek ze ineens aan met mijn maniakale psychopatenblik. Ik snokte mijn kop en schudde mijn lange haren wild voor mijn gezicht.
"Hee joh, hee joh? Hash kopen?" lispelde ik zacht, maar duidelijk verstaanbaar.
De twee jongens deinsden achteruit met witte gezichten. Ik zag de meisjes lachen en ik vervolgde mijn weg. De weg leidde naar mijn huis, waar ik mij omringd zag met goede muziek, een bak sterke koffie en de liefdevolle aanwezigheid van mijn bloedeigen vrouw.

Je moet er even naar zoeken, maar dan blijkt dat het leven stiekem tóch zin heeft. Dat heb ik weer.


Apeldoorn, juli 2007