Column: Lieve, lieve, lieve mensheid
Soms krijg ik zomaar de neiging om de mensheid te kussen, te omhelzen en dood te knuffelen puur omdat ze zo goed voor me is. Zelfs als het niet om een mooi meisje gaat dat met mijn jas achter me aan komt hollen. De mens, daar schuilt iets moois in. De hel met de misantropen van deze wereld, want wat hebben daar ooit aan gehad? Noem mij één misantroop die de Nobelprijs voor de vrede heeft gewonnen. Het lukt je niet.
Als baldadig tienerschoffie ontdekte ik in de goedheid van de mens een uitermate leuk tijdverdrijf. Dat krijg je ervan als je de hele dag niet op een volgepoept veld kunt voetballen. Dan lieten we een fietsband leeglopen en vroegen we of we misschien alstu-alstu-alstu-blieft een fietspomp mochten lenen. Als het mocht gingen we er vlug met de fietspomp vandoor. En als we na een dag rondslenteren moe waren, dan liepen we heel zielig naar een politie-agent en zeiden we tranend dat we de weg kwijt waren. Of ze ons misschien thuis wilden afzetten, snif, snif? Dat deden ze altijd, de stumperds. Moest je eens zien hoe de jongens uit de buurt opkeken als wij 's avonds uit een politie-auto stapten.
Mensen zijn soms zo goed voor elkaar dat ze voor zichzelf in bescherming zouden moeten worden genomen. En al helemaal politie-agenten, daar mag je toch wat meer doortastendheid van verwachten. Reden temeer om de mensheid en zijn onnozelheid af en toe eens lekker te omhelzen.
Moeilijker wordt het als je op zaterdagmiddag door de IKEA loopt. Je kunt zeggen, doe dat dan niet en gelijk heb je. Iedereen met de neiging om de mensheid te verwerpen zou voor eigen veiligheid de toegang tot de IKEA geweigerd moeten worden. Dat kan niet lang goed gaan. Verschrikkelijk is het als je al drie kwartier door de speakers hoort schallen dat Naomi van zes, Tim van vier en Job van drie jaar willen worden opgehaald bij het kinderparadijs. Onuitstaanbaar. Wie zijn die onmensen die hun kind jankend in de ballenbak laten aanrommelen totdat uiteindelijk de Billy en de Ivar de auto zijn ingestampt?
Of ik zit met mijn goede humeur, het mooie weer, mijn liefde voor de mensheid en een hoop andere vrolijkheid op de fiets en rijd bijna een kerel in een vet trainingsjackje omver. Van de schrik bekomen begint-ie een scheldkanonnade waarna ik nog maar amper verweer durf te voeren, hoewel hij toch midden op de weg liep. Ik schijn stront in mijn ogen te hebben. Dat ik de tering kan krijgen en of ik misschien ook nog een knal voor mijn kop wil.
Slik. Terwijl ik doorfiets hoor ik de man achter me nog luid doorsmijten met ziektes en geslachtsdelen. Het is duidelijk niet zijn beste dag zo te horen. Ik fiets door. Het zijn momenten als deze dat je de neiging krijgt om de mensheid en alles wat daarrmee samenhangt te vervloeken tot in het einde der dagen. Wat een monsters! Zei ik net nog dat ik de mensheid wilde zoenen? Ze kunnen me wat. Onredelijke, zwetende, scheldende, roekeloos overstekende, vieze wezens in trainingsjackjes zijn het. Allemaal. Trouwens alleraardigst van die mevrouw om mij zomaar voorrang te verlenen terwijl ik er niet eens recht op heb. Ik bedank haar met een koel knikje. Ze lacht. Een mooie lach. Een lieve lach. Die zou ik wel willen zoenen!