Jan en het sprookjesbos

Jan was een man van 34 jaar en warme bakker van beroep in het sprookjesbos. Hij had een bloedmooie vrouw waar heel het dorp jaloers op was en over sprak. Jan had één probleem, omdat hij bakker was moest hij 's avonds vroeg naar bed om elke ochtend vroeg broden te bakken. En niet alleen 's ochtends, maar ook 's middags en op koopavonden zelfs 's avonds, want Jan was bakker bij de Appie Heijn. Ergo, het seksleven was totaal ruk. Op een dag lag zijn vrouw niet in een kanten lingeriesetje op Jan te wachten, maar was ze weg. Jan volgde als de drommel haar spoor het bos in.

Omdat Jan wilde niet verdwalen in het grote bos en hij bakker was strooide hij broodkruimels op de weg waar hij liep. Jan liep en liep en liep, en toen hij oplette en achterom keek zag hij dat heksen zijn broodkruimeltjes opaten. Jan was verdwaald! Ten einde raad liep hij naar een ANWB-paddestoel en klopte 3 maal. Paulus de Boskabouter deed zijn deurtje open en zei dat zijn vrouw 6,5 kilometer naar het oosten lag. Zes en een halve kilometer, dat is nogal een eind dacht Jan. Maar gelukkig kwam hij even verderop de Gelaarsde kat tegen. Hij leende zijn zevenmijlslaarzen en liep met grote stappen naar de plek waar zijn vrouw zou moeten zijn. Halverwege werd Jan aangesproken door een meisje in een rood Tele2 jasje met een kapje op haar hoofd. Ze bleek zwavelstokjes te verkopen, omdat je ’s nachts gemakkelijk dood kon vriezen in het bos. Jan was daar echter niet bang voor, hij kende de grote boze wolf erg goed en die had in zijn warme huisje nog zeven geitjes in zijn voorraadkast liggen. Jan had een aantal jaar geleden de jager in zijn oven gegooid en kon dus altijd bij de wolf binnenkomen. “Wat heb je grote laarzen”, zei het meisje. “Ja”, zei Jan, “daar kan ik hard mee lopen” en prompt stond Robin Hood voor zijn neus en eiste zijn laarzen op. “Maar ik moet mijn vrouw vinden!” riep Jan. Robin Hood was onverbiddelijk, onder bedreiging van pijl en boog moest Jan de laarzen aan Robin Hood afgeven, die terstond de laarzen doorgaf aan Swiebertje, die net van Eucalypta’s thee-uurtje kwam. Swiebertje was dolblij met de laarzen, nu kon hij eindelijk naar het Dolfinarium om Flipper te ontmoeten. Jan was het geneuzel helemaal zat en liep naar de snackbar om een broodje poep te bestellen. De 40 rovers draaiden zijn broodje klaar, maar voor Jan zijn honger kon stillen werd hij bruut van zijn broodje bestolen door Nils Holgerson die op zijn Vogel Rock door het luchtruim suisde. “Schurk! Vlegel! Schavuit!” riep Jan en hij rende achter de grote vogel aan tot hij het duo in een grot zag verdwijnen. “Papier hier” riep Jan, en de grot ging voor hem open. Binnen zag hij de zeven dwergen droevig rond een spiegeltje zitten. Assepoester bleek te zijn vertrokken naar oma met een grote mand vol koekjes, de dwergen in teneur achterlatend. “Waar is Assepoester heen?”, vroeg Jan nogmaals. “Naar oma, naar oma, naar oma, ben je doof of zo” antwoorden de dwergen. Toen Jan de grot in liep kwam hij bij een spinnewiel. “Goedemiddag Repelsteeltje”, zei Jan vrolijk, “Weet jij waar mijn vrouw is?”. “Drie keer links”, zei Repelsteeltje vanaf zijn stoel. Jan ging drie keer links, kwam weer bij de stoel aan en zag daar zijn vrouw zitten met naast haar een appel waar één hapje uit was. Jan kuste zijn vrouw die onmiddellijk een enorm lange neus kreeg. Dat is frappant, dacht Jan en hij stapte samen met haar in zijn DeLorean. Eenmaal terug in 1985 was alles weer normaal en ze leefden nog lang en gelukkig. Einde!