Hoog tijd voor een kroegverhaal (20) / Lotgenoten (0028)

Lotgenoten,

Afstand houden, dat zouden meer mensen moeten doen. Ik ken maar een paar mensen die ik graag dicht om me heen heb en begrijp niet zo goed waarom allerlei lui met honderden tegelijk in de nachtelijke uren dicht op elkaar gaan staan terwijl ze weten dat dit tegenwoordig niet zo'n slim idee is. Wat is dit nou weer voor kroegwijsheid? Dat komt zo: ik zat in de kroeg. Het café Welbespraakt, om precies te zijn. Of wacht. Ik zat helemaal niet in de kroeg, want de kroeg was gesloten. Lieve hemel, had ik te veel lachgas tot mij genomen of zo? Waar zat ik?

Ik zat gewoon thuis, net als de meerderheid van Nederland. Ik weet helemaal niet of de meerderheid van Nederland thuis zit. Ik zeg maar wat. Maar als ik de verhalen op het internet moet geloven, als ik af moet gaan op de commentaren onder de twitterberichten die er gevraagd en ongevraagd in mijn tijdlijn verschijnen, dan zit een groot deel van werkend Nederland nu thuis achter de laptop of tablet of computer of wat dan ook voor modern telecommunicatiemiddel. Of het waar is weet ik ook niet. Wat ik wel weet: het is hoog tijd voor een kroegverhaal. En ik weet dat het beter is om die verhalen op het internet en die commentaren op de twitterberichten die er gevraagd en ongevraagd in mijn tijdlijn verschijnen te negeren of te blokkeren.

'Hoe gaat het?' vroeg iemand, van gepaste afstand. Barst, het was Marcel of hoe heet die vogel.
'Goed hoor,' loog ik. Eigenlijk had ik gewoon door moeten lopen. 'Het is middagpauze. Ik heb de hele ochtend thuis achter de laptop gezeten, want ik heb geen tablet.'
'Moet je thuiswerken?'
'Ik kán thuis werken,' zei ik. 'Sinds een jaar of twaalf heb ik een kantoorbaan. Dat lijkt saai, maar dat is het niet in mijn geval. Op mijn werkplek is het goed toeven. Ik doe heel veel verschillende klussen en ben op meerdere plekken in het gebouw in touw; het is erg afwisselend. Maar thuis lukt dat niet zo. Ik heb vanochtend twee online overleggen gehad, dik een uur zitten zwoegen op een of ander beleidsstuk en een intern nieuwsbericht geschreven. Dan móét ik er nu even uit. Dat deed ik trouwens ook toen ik nog wel naar kantoor ging: iedere dag minimaal een half uur naar buiten, struinen door bos en veld.'
'Wat een luizenleven, zo te horen.'
'En,' vroeg ik, 'wat heb jij vandaag al gedaan?
'Gepist, gepoept, gevingerd, gebeft en geneukt,' zei hij, terwijl hij mij triomfantelijk aankeek.
'Nou, daar geloof ik nu eens helemaal geen ene fuck van.'
'Oké, ik loog over dat poepen.'
'Poepen is vrij plat Vlaams voor neuken. Ik heb je door, vriend.' Zonder verder nog aandacht aan hem te schenken liep ik door.

Mijn wandeling door de druilerige straten voerde mij over het uitgaansplein. De cafés waren gesloten. Enerzijds was ik daar helemaal niet rouwig om. Ik kom al bijna zeven jaar nauwelijks meer in uitgaansgelegenheden. Redenen te over, maar daar ga ik u nu niet mee lastig vallen. Waar het op neerkomt is dat ik niet alleen op deze wereld ben en mijn lotgenoten hun verzetje in de kroeg van harte gun.

'Hé Bas!'
Verroest, daar had je Marjolein. 'Hé, hoi! Leuk jou te zien!'
Ze gebaarde een omhelzing met drie dikke zoenen. 'Hoe gaat het met jou?'
'Ik baal,' zei ik.
'Waarvan?'
'Dat ik die omhelzing en drie dikke zoenen niet in het echt krijg.' Marjolein zag er mooi uit, zo op gepaste afstand. Ik wist dat als ik dichterbij zou komen – voor een omhelzing en drie dikke zoenen, bijvoorbeeld – mijn indruk zou moeten bijstellen. Haar gezicht was overbepoederd en de mascara zeer zwaar aangezet. De lange blonde krullen die ze altijd had leken me nu nogal kunstmatig. Toch was haar lachje als vanouds. Vreemd is dat: ik leerde haar dertig jaar geleden kennen en toen was ze elf of zo. De afgelopen vijfentwintig jaren had ik haar niet gezien. Een paar maanden geleden kreeg ik plots een bericht op een van de weinige sociale media waar ik gebruik van maak. Marjolein? Ja, die kende ik nog wel. In mijn hoofd had ik nog altijd het beeld van dat vrolijke kind met de rode bril. Nu stond hier dan een veertiger voor mijn neus. Op gepaste afstand. Dat wel. 'En met jou?'
'Ja, heel goed,' zei ze.
'Begreep ik nou dat je hier in het centrum werkt? Bij die klerenwinkel?'
'Ik ben nu store manager.'
'Toe maar. Gaaf.' Store manager. Magazijnbeheerder is dat toch? Stik met je stomme woorden. Jij niet alleen; de hele wereld. Wat las ik nou laatst op dat busje dat bij ons voor de deur geparkeerd stond? Gevelmanagement. Lees dit even goed, dat deed ik ook. Gevelmanagement. Ge-vel-ma-na-ge-ment. Moet ik het spellen? G-e-v-e-l-m-a-n-a-g-e-m-e-n-t. Het busje was van de glazenwasser.
'Maar ik moet gaan.'
'Natuurlijk,' zei ik.
Ik kreeg nog een luchtkus en toen draaide ze zich om. Maar goed dat ik niet had gevraagd naar haar kinderen.

Hoop bedrijfspanden stonden er leeg in de winkelstraten. De huurprijzen zijn dan ook gigantisch; geen startende ondernemer die het zich kan veroorloven hier een zaak te beginnen. Laat maar lekker leeg staan en flink verpauperen. In godsnaam geen grote ketens terug, maar liever kleine zaakjes met een eigen karakter.

'Op oorlogspad, Bas?'
Ik keek op uit mijn gepeins. Gut nee, hè. Olaf. 'Gut nee, hè?' zei ik. 'Olaf.'
'O?'
'Kop dicht. Ik heb net inspiratie.'
'O? Wat gaat het dit keer worden? Een kwatrijn? Een sonnet? Een ollebolleke?'
Op dat moment kwam er een oude dame met een rollator voorbij. Plots gaf Olaf haar een enorme slag tegen het mondmasker dat ze droeg.
'Is dit een openbare binnenruimte?' schreeuwde hij, terwijl het mensje wankelde en omviel. 'Die mondkapjes werken niet! Er is geen pandemie! Het is een hoax! Allemaal zodat landverrader Hugo de Jonge de horeca om zeep kan helpen!'
Ik bedacht me niet. Voordat Olaf nog meer schade kon aanrichten, beukte ik hem met een welgemikte kopstoot tegen het plaveisel.
'Waarom?' vroeg Olaf. 'Waarom doe je dat? Om inspiratie op te doen voor een van je gedichten?'
Ik hief mijn voet en stampte de hak van mijn mooie schoen hard in zijn smoel. 'Ik ben geen dichter,' siste ik.
'Maar je hebt wel inspiratie?'
'Neen.'
Ondertussen was er een kleine menigte om ons heen gaan staan. Niks geen anderhalve meter en ook geen enkel mondmasker op.
'Hoog tijd,' zei ik, terwijl ik mij een weg baande tussen de mensen door. 'Hoog tijd.' Ik was dat thuiswerken goed zat.
Wat een avonturen weer.

'De kroegen moeten weer open,' zei ik toen ik thuis kwam.
'Jij?' vroeg De Vrouw. 'Maar jij komt toch nooit meer in de kroeg?'
'Klopt. Maar mijn serie verhalen loopt vast.'

-
Apeldoorn, oktober 2020