Mijn Heerlijkheid

Hoewel ik me van menig leeftijdgenoot kan voorstellen dat deze met ‘u’, ‘heer’ en ‘meneer’ wordt aangesproken, heb ik er zelf nog steeds moeite mee om zo te worden geadresseerd. Gelukkig gebeurt me dat ook niet al te vaak, hetgeen te maken zal hebben met mijn uiterlijk en gedrag. Want ik klamp me nog steeds vast aan mijn jeugdige inborst. Ik ben zogeheten ‘young at heart’, terwijl ik wel stiekem al de voordelen overdenk van looprek en alfahulp.

De eerste keer dat ik ‘heer’ werd genoemd was door een politieagent. Ik was zestien, werd aangehouden met mijn brommer en hij vroeg met een hese stem of ik mijn verzekeringsbewijs wilde laten zien. Het klonk als een oneerbaar voorstel.
Een neerbuigende oogcontact mijdende docent Wiskunde van het VWO had eveneens de gewoonte mij met ‘heer’ aan te spreken, als hij het nodig vond om me te kakken te zetten. Waarbij hij eens met satanisch genoegen een rekenliniaal op de knokkels van mijn linkerhand liet neerdalen. Ik heb hem een hoek van negentig graden gegeven.
Ik had en heb niks met dat ‘heer’. 
Niettemin heb ik er wel één bijzondere ervaring mee.
Het was weer eens erg laat geworden. In de vooravond live-optredens van twee uitgesproken kutbandjes aanschouwd en in dezelfde kroeg gauw de muzikale vervorming weggespoeld. Door de kou bevangen was ik al rond middernacht beneveld. Vervolgens naar een feest van een stel vrienden die een heel herenhuis bewoonden met z’n allen. Zwaar van de whisky gesnoept. Ruzie gekregen om een of ander mokkel dat nou eenmaal zelf over me heen kwam hangen en die ik nota bene op haar aanwijzingen overal lekker zat te betasten. Wist ik veel dat ze een vriendje had.
Om escalatie te voorkomen maar weer naar de kroeg. Het was inmiddels 4 uur. Na sluitingstijd ergens binnengeglipt en binnen anderhalf uur stond ik weer buiten, want binnen begonnen ze plotseling een met een vork geschreven rekening voor te leggen en met TL-licht aan te stofzuigen: het zijn schraperige kroegbazen, maar het blijven propere calvinisten.
Na een kleine omzwerving ergens naar binnen waar het nog licht was.
“Waar gaan wij naartoe, heer?” Even dacht ik met een reli-fanaat te maken te hebben zo vroeg op de zondagochtend, maar het bleek de portier van de zojuist door mij betreden maar inmiddels ruimschoots gesloten kroeg. Volgende etablissement dan maar en warempel, wéér met ‘heer’ aangesproken. Na voor de derde keer in weer een ander café zo te zijn aangesproken, voelde het aan als een soort academische titel. Weliswaar werd ik overal vrij respectloos naar buiten gedonderd, maar ik laafde me voor het eerst van mijn leven aan de onderkenning dat ik niet zomaar iemand was. Nee, ik was een Heer!
Waggelend en dorstig vervolgde ik mijn weg. Zou er nou echt niks meer open zijn? Het was al heel lang weer licht. Moedeloos besloot ik naar huis te gaan. Tot ik meende gezang waar te nemen. Als dat nou maar niet weer zo’n kutbandje is. Maar ach, daar zou ik me wel overheen zetten als er maar bier was. Met weinig gevoel voor oriëntatie liep ik op het nog steeds aanhoudende gezang af. En verdomd, in een enorm gebouw aan de overkant van het plein stonden de deuren wagenwijd open. Er scheen licht naar buiten en er waren drommen mensen naar binnen gegaan, te oordelen naar de aantallen auto’s op het aangrenzende parkeerterrein. Ik liep het gebouw binnen. En inderdaad, afgeladen met mensen. Orgelmuziek, zoals je het ook op mellowhouseparties kunt horen, dus hier was nog een te gek feest aan de gang. Had in mijn onbenul alvast wat geld gepakt om de entree te betalen, maar het bleek nog gratis toegankelijk te zijn ook! En ik heb me zelden eerder ergens zo welkom gevoeld. Want een heel stel jonge meisjes en bebrilde huisvrouwentypes zongen me toe: ‘Heer, ontferm u over ons’
Nou, dat wilde ik best. Zaten sappige tiepjes tussen! Die wilde ik wel even lekker ontfermen. Het hele zootje zong mee trouwens, ook de mensen die op de tribune zaten. Met enthousiasme zong dat hele lekkere gleuvenkoor me toe:
‘Genade Heer, vergeef ons.
Zet ons op het spoor van eeuwig leven.
Wij loven u, wij prijzen u voor uw
GROTE HEERLIJKHEID’!
Tering, ik had met m’n dronken harses wel in de gaten dat ik welkom was, maar dat ze mijn heerlijkheid zouden bezingen, was een onverwacht genoegen. Ik aarzelde geen moment en liet mijn broek zakken om een ieder deelgenoot te maken van hoe groot mijn heerlijkheid inmiddels wel was.

Verwachtingsvol stond ik zo enige minuten, totdat ik een stevige hand op mijn schouder voelde en een geuniformeerde partypooper me vroeg:

“Heer, gaan wij even rustig mee?”

© Karel Kanits