Hechten aan nare dingen

Elke avond hoorde ik hem weer. Trip, trip, trip. Knaag, knaag. Rrrrrrrrrt, trip, trip, trip. Ik ergerde me enorm aan de muizenpootjes op mijn plafond. Hij stak meestal schuin over. Trip trip trip, rechts boven, trip trip, links. Er vielen stukjes naar beneden, op mijn vensterbank. De vensterbank die ik iedere dag schoonmaakte, omdat er weer nieuwe stukjes op zaten. En dan die muizenkeutels op het aanrecht! Kleine zwarte bacteriebommetjes van het beest dat zijn driegangenmenu had gehad door te snoepen van mijn restjes brood, een dipsausje en chips! Om je dood aan te ergeren!

Maar de oplossing kwam voorhanden. De diervriendelijke muizenval. Ik plaatste het op het aanrecht, met een heerlijk stukje droog brood erin. Geen kaas. Ik moest aan zijn cholesterol denken. Zo diervriendelijk kon ik zijn. Het duurde twee dagen voor het sluwe beest het had begrepen. Dat brood, dat moest op. Dus daar kwam ik dan beneden, op mijn slippers en in nachtjapon. De muis was gevangen. Haha, welk een genot! De muis! Ik had een muis gevangen! Verheugd kleedde ik me om en rende weer naar het beestje.

“Kom lieverd, trek je jas aan.”
“Nu al? Maar ik wil nog even met mijn GameBoy spelen! Ik heb Mario bijna uitgespeeld!”
“Niet zeuren, we kunnen oma niet laten wachten.”
Ik kijk mijn moeder beteuterd aan. Oma? Moet ik mijn spelletje Mario opgeven omdat we naar die zuurpruim gaan? Papa zegt altijd dat oma een ouwe tang is. En dat ze haar mondje altijd zo samentrekt, omdat ze haar hele leven door veel te veel citroenen eet. Maar ik heb oma nog nooit een citroen zien eten.

Ik vind het helemaal niet leuk om naar oma te gaan. Ze zegt steeds dat ik mijn neus moet snuiten. Dan trek ik mijn schoenen uit en doet ze hele lelijke bruine pantoffels aan mijn voeten. Ze zijn te groot, want ze zijn van opa geweest. Maar ik mag geen koude voeten hebben. En als ik buiten wil spelen, trekt ze de rits van mijn jas zo hoog op dat het velletje van mijn kin ertussen komt. Ik kan het best zelf! Ik ben geen baby!


De muis staarde me aan. Hij is best klein, eigenlijk. Het grijze beestje trok zijn kleine staartje dicht tegen zich aan en bibberde van angst. Daar zat hij dan. De Grote Trippelaar. Het Onnoemelijke Gedrocht. Meneer De Knager. Muisstil in een klein kooitje. Angstig voor wat zou komen. Ik tilde de val op. De muis rende panisch heen en weer en bleef uiteindelijk stilzitten. Hij keek naar me, zijn hartje pompte als een gek. Wat een lieve kraaloogjes heeft dit muisje eigenlijk. Dat staartje is ook zo klein. En die oortjes! En al zijn kleine muizenvingertjes. Ik wilde hem houden.

Ik stop mijn GameBoy Advanced in mijn broekzak. Harry Potter is opgeslagen, zwerkballen komt straks weer. We lopen door de lange gangen van het verzorgingstehuis. Alles is hier wit en groen. Zogenaamd blije schilderijen en foto’s van de stad sieren de hal. Oma komt hier nooit. We drukken op de bel en een verpleegster laat ons binnen in de semi-gesloten afdeling. “Daar zit ze”, zegt ze zachtjes. We lopen naar oma. “Gut, zijn jullie daar ook eindelijk weer! Er komt hier nooit iemand” schreeuwt ze ons tegemoet, “ga maar weg jullie, jullie laten me hier verkommeren!” Oma’s woorden doen me pijn. Ze heeft gelijk. We laten haar hier steeds weer achter. Alleen. Opa liet haar ook al achter, door voor haar te sterven. Mijn ouders komen niet graag op bezoek. Ik zeg steeds dat ik huiswerk heb. Maar oma kan zo naar doen! Ze kan je beledigen tot het bot, aardig doen is nog steeds niet haar sterkste kant. Maar ze zit niet meer op haar vertrouwde troon thuis. Hier moet ze zich aanpassen. Langzamerhand ontdooit ze wat. Ik kijk in haar ogen. Ze heeft mooie ogen. Oude ogen. Een beetje waterig. Verdrietig. Ik wil bij haar blijven. Ze bedoelt het allemaal niet zo kwaad. En ze is zo oud en stijf. We nemen haar mee naar buiten. Ik duw haar rolstoel op onze tocht rondom de vijver. Oma is stil. Ze geniet.

Buiten stond ik in dubio. Er lag nog zoveel sneeuw! Hoe zou dat zijn voor al die kleine muizenvingertjes aan de toch al zo kleine muizenhandjes? Kan dit kleine muisje zijn familie terugvinden? Of zou hij eenzaam in een winterslaap sterven? Het vroor wel buiten. Voorzichtig zette ik mijn voet tegen het deurtje. De muis bleef zitten. Ik pakte het valletje vast, opende het deurtje met mijn andere hand en hield het schuin naar beneden. De muis bleef zitten. De wind woei in mijn ogen en veroorzaakte winterse tranen. Ik schudde het bakje voorzichtig. “Toe muis, toe…” Hij klemde zijn staartje strak rond het veilige gaas van zijn kooitje. “Toe… je bent vrij…” Na nog eens voorzichtig schudden, zette hij zijn kleine muizenhandjes met al zijn muizenvingertjes in de sneeuw. Zijn kraaloogjes keken me nog een keer aan. Toen sprintte hij weg, de struiken in. Ik keek naar de leegte. Nooit meer het getrippel van deze muis boven mijn plafond. Gek eigenlijk, dat ik me kan hechten aan de meest vervelende dingen.

Mijn Nintendo DS ligt verlaten in een hoekje. Het spel zal me voorlopig geen vreugde brengen. Ik zie oma niet meer. Hopelijk komt ze tot rust. Een definitieve rust in haar jachtige aderen.