De hoer van Babylon
“BERT! KERK!” Ik schrik wakker. Val weer in slaap. Een kwartier later staat mijn moeder weer aan de deur. Dit spelletje spelen we al zeker tien jaar; moeder schreeuwt om half negen dat ik mijn bed uit moet komen, ik slaap door tot negen uur, trek kleren aan, stommel de trap af en doe mijn haar netjes. Ik heb het nooit leuk gevonden om naar de kerk te gaan, maar, zoals mijn moeder altijd antwoordt, “de kerk is ook niet bedoeld om leuk te zijn, maar om je ziel te redden.” Om boze ouders en het verzengende vuur te ontkomen kom ik elke zondag weer netjes mijn bed uit.
Eenmaal in de kerk mompel ik mechanisch de psalmpjes mee en onderdruk ik met moeite geeuwen. Ik zit netjes de dienst uit en ontbijt om twaalf uur. Iedereen heeft een sleur op zondag, en de kerk hoort in de mijne thuis. Maar leuk? Nee. Tot een paar maanden geleden. Ik kwam netjes om negen uur mijn bed uit, frommelde gel in mijn haar, dronk mijn koffie en koos twee rollen snoep om in de kerk te nuttigen. In onze gemeente heeft men vaste zitplaatsen, dus mijn ouders, broertje en ik liepen naar bank achttien, gingen zitten en ik sloeg mijn bijbel open op het psalmvers dat we als eerste zouden zingen.
Ondertussen druppelden de andere kerkgangers binnen. De bank voor ons, nummer zeventien, vulde zich met de gebruikelijke families. Er bleef, zoals altijd, een gat aan de linkerkant, zo'n vijf meter links van waar ik altijd zit. Tot er een familie bestaande uit een moeder en een dochter door de koster naar de leegte gewezen werden. Ik observeerde het meisje. Ze had blond krullend haar tot net over haar schouders, en een strak shirt waarin haar borsten goed uitkwamen, kniehoge laarzen en een naarstrak spijkerrokje dat bij lange na niet tot de knieën kwam aan. Verder droeg ze een doorzichtige panty en het verplichte hoedje. Haar gezicht, getooid met een fijn wipneusje, benaderde perfectie. Net toen de onzedelijke gedachten samen met een halfzeven opkwamen, keek ze achteruit. Ik keek haar recht in haar ogen en ze draaide zich snel weer om.
Gedurende de rest van de dienst keek ik zo vaak mogelijk sluiks haar richting op, dingen denkend die men niet hoort te denken in het huis van de Heer. Tot twee keer toe keek ze terug. Ik wilde haar graag aanspreken, maar ze zat daar te ver weg voor, en bovendien is het in de gereformeerde gezindten niet wenselijk met wie dan ook gedurende, voor of na de dienst te praten. Na de zegenbede liepen de ouderlingen de kerk door naar de consistorie en staarde ik naar haar welgevormde achterwerk. Ik keek een beetje om mij heen en zag dat nog vier mannen het meisje aanstaarden, allemaal met dezelfde schaapachtige blik van goedkeuring. Ook toen ze de kerk uit liep priemden zeker een dozijn ogen haar engelenfiguurtje.
Wekenlang ging het zo. Steeds had ze weer een ander, meestal veel te kort rokje aan, keek ze geilig en uitnodigend achteruit en ging ik vrijwillig 's avonds ook mee naar de kerk als ze er 's ochtends niet was. Ik begon mijn pak aan te trekken om indruk te maken en kwam voor achten al mijn bed uit om er in de kerk op mijn paasbest uit te zien. Mijn moeder dacht misschien dat ik tot inkeer kwam, maar het tegenovergestelde vond plaats. Meer en meer vroeg ik me af hoe ik haar kon benaderen. Ik zit niet op catechisatie, ga niet naar een gereformeerde school en kom niet in kerk-geaffilieerde jongerenbijeenkomsten. Het enige medium waar ik haar zou kunnen vinden, was het internet; en laat dat nou juist nog niet zo wijdverbreid aanwezig zijn bij strenggelovigen als in de rest van Nederland. Voor ik mijn zoektocht echter überhaupt kon beginnen moest er een naam op de wolf in schaapskleren geplakt worden.
Gelukkig wordt in onze gemeente, naast niet met elkaar praten in de kerk, het óver elkaar praten zodra er géén kerk is als traditie hooggehouden. Mijn moeder weet alles over iedereen; hoe ze heten, waar ze werken, of ze tv hebben, of ze aan het avondmaal gaan, hoeveel kinderen ze hebben en hoe vaak ze in de kerk komen. Ik besloot de gok te wagen. “Ma”, zei ik vorige week in de auto op de terugweg, “wie is dat meisje met het krulhaar en het goddeloos korte rokje dat voor ons zit?” “Oh, da's er een van De Bart”, zei mijn moeder. “De Bart?” “Ja, de bakkerij. Ze is de dochter van de bakker.” “Van Bakker Bart? Da's een goudpot!” “Nee, Bakker De Bart. De naamsgelijkheid is toeval.” “Weet u ook hoe ze heet van voren?” Dat wist ze niet, maar ze wist wel dat het meisje een verwend kreng van vijftien was dat weigerde te helpen in haar vaders winkel, terwijl al haar oudere zussen trouw meewerkten. Ze droeg doordeweeks broeken en ging hooguit een keer per week naar de kerk.
“Oh, dus het is een verwaand, hoogmoedig krengetje dat lak heeft aan God en gebod, wéét dat ze lekker is en zichzelf te pas en te onpas dusdanig etaleert? Perfect voor mij. Ze móét wel Hyves hebben.” Ik zocht. Hoewel ik het erg leuk vond te weten dat er wel vijftien Barts in het dorpje woonden, kon ik niemand met De Bart als achternaam vinden. Blijkbaar was ze net niet werelds genoeg voor Hyves, of had ze geen internet, of wellicht internet met Kliksafe. Na zeker vier keer het internet afgezocht te hebben met niets meer dan een plaatsnaam en een achternaam, gaf ik het op. Ondertussen bleef ze me sluikse blikken toewerpen en probeerde ik mijn geslacht zó te manoeuvreren, dat niemand de bobbel in de pakbroek zag.
Op Goede Vrijdag vroeg mijn moeder of ik meeging. “Natuurlijk”, zei ik. In de kerk vond ik een pen in mijn pakjasje toen ik net een Fruittella-papiertje verfrommelde. “I love it when a plan comes together”, dacht ik, en schreef mijn emailadres op het okergele gevalletje. Ik vroeg me af of ze zou komen; Goede Vrijdag is geen verplichte kerkdag, al word je geacht te verschijnen. En ja. Daar kwam de moeder aangelopen. Ik zou haar dochter het papiertje in handen drukken na de kerkdienst. Ook zij verscheen ten tonele, in een zo mogelijk nog korter rokje waarin haar toch al goddelijke benen nog beter uitkwamen. Een halve minuut later volgde er nog iemand. Ik stootte mijn moeder aan en vroeg verschrikt “Ik wist niet dat ze bij De Bart ook een zoon hadden?” “Hebben ze niet, hoezo?” “Nee, niks...” Nog éénmaal keek ze verleidelijk achteruit. Ik keek woedend terug. Ze draaide zich weer om en fluisterde meneer Neukgraag iets in zijn oor, waarop hij ook achteruit keek, mij aanstaarde, haar een kus op haar wang gaf en zich weer omdraaide.
Mijn moeder aanschouwde alles, zag mijn teleurstelling en het Fruittella-papiertje dat één week te laat was gekomen, glimlachte moederlijk en mompelde “Ach, misschien luister je nu weer een keer naar de preek. Bovendien is het láátste wat jij nodig hebt, nóg een manipulatief sletje van vijftien.” Ik besloot de preek deze keer maar eens te beluisteren, en hoopte stiekem dat het níét over Jezus' kruisdood zou gaan. Doe mij maar Openbaring, dacht ik. Vertel maar over de hoer van Babylon...