Hete Nacht (2nd impression - part V)

"Priez pour moi, sauvez mon âme
sauvez mon âme des flammes d'enfer"

(trad. - Captain Gumbo)

*

Hete Nacht (I)
Hete Nacht (II)
Hete Nacht (III)
Hete Nacht (IV)

*

"Hee, Bassie!" riep André mij toe.
"Ha André," deed ik nuchter.
"Hoe gaat het met Bassie?"
"Het gaat. Weet je, eigenlijk ben ik nogal ziek."
"Wat doe je dan hier?"
"Ik kom niet voor jullie, maar voor 'De Nacht van Apeldoorn'."
"Is dat nu?"
"Vanavond, ja. En die hele 'Nacht van Apeldoorn' kan me ook gestolen worden. Mij gaat het om de band die straks bij café 'De Flierefluiter' gaat spelen."
"Wie komen daar dan?"
"Captain Gumbo. Net als vorig jaar. Zie ik jou daar straks ook?"
"Ik denk het niet. Hoe laat beginnen ze?"
"In de krant stond acht uur. Maar ik was er daarstraks. Het podium was nog leeg en er stond een uithangbord. 'Captain Gumbo, aanvang: 21.00 uur', zo las ik. Ik vloekte nogal, zij het binnensmonds. Wat te doen in de resterende vijftig minuten? Naar Plato, mijn cd-shop, natuurlijk!"
"En daar ben je dan, Bassie."
"Ja. Nog iets leuks binnen?"
"Wat dacht je van Nils Petter Molvær?"
"Hmm, daar zijn jullie in jullie reclameblaadje ook al zo positief over."
"O, dat kan wel."
"Laat maar eens horen, dan."
Ik kreeg een cd-doosje in mijn handen gedrukt. André liep naar een apparaat en deed het laatje open. De muziek die in de winkel klonk stopte. Toen deed hij een andere cd er in en drukte op een knopje. "Dit is 'm," zei hij erbij.
"Knal je dat door de winkel?" vroeg ik hem. "Kan het winkelend en kooplustig publiek dit wel aan?"
"En wat dan nog?" was de wedervraag.
"Nou, ik sta hier bekend dat ik van heel debiele dingen houd. Straks vlucht iedereen de winkel uit."
"Ben ik vanavond ook vroeg thuis," zei André. Ik grinnikte.
De cd heette 'Khmer' en iedere god mocht weten wat dat betekende; ik wist het niet.
"Mooi is het wel," moest ik hardop bekennen. "Ik herken er veel David Sylvian, Jon Hassel en Michael Brook in, maar dan hier met moderne trippy dansritmes." Deze Noor kon zeer sfeervol trompetteren. "Soms heeft het ook wel iets weg van No-Man, hè?" vroeg ik rethorisch.
"Dat zal best wel, Bassie," riep André.
"Het kan je eigenlijk geen reet schelen, hè?" vroeg ik lachend.
"Hoe raad je het zo?" grinnikte hij, terwijl hij me voorzichtig aankeek.
"Nou, mij is het dan weer een biet wat jij van mij en mijn smaak vindt," antwoordde ik.
"Volgend liedje," zei André vluchtig en hij skipte naar een volgende nummer.
"Liedje?" vroeg ik. "Dit is toch een instrumentale plaat?"
"Klopt," zei André. "Krijg ik dan nu een lezing over wat een liedje precies is?"
"Als je die lezing wilt, kan ik hem je geven. Maar liever doe ik het niet."
"O nee?" was de ietwat sarcastische reactie.
"Nee. Zoals ik je al gezegd had, ben ik eigenlijk nogal ziek. Mijn strot voelt aan als schuurpapier."
"Dan kun je beter je mond dichthouden."
"Precies." Ik bleef luisteren.
"Volgende nummer," zei André weer en drukte opnieuw op de skip-knop.
Ik keek de winkel eens rond. Eigenlijk hoopte ik dat ik hier Zwager aan zou treffen. Hij was één van de lui die beloofd had vanavond op te komen dagen voor het cajun-optreden bij 'De Flierefluiter'. Ook hij kwam regelmatig in dit winkeltje om van alles te beluisteren. Hoe ik ook rondkeek, hij was er niet.
André zapte nog eens naar een volgend muziekstuk. "Ik geef je een impressie van de cd; thuis moet je hem maar eens helemaal draaien."
"Ik begrijp dat ik nu wel verplicht ben om hem af te nemen?"
"Liever wel, anders blijven wij er mee zitten."
Ik keek op mijn horloge. Vergeefse moeite. Ik heb nog nooit van mijn leven een horloge gedragen. Toch maak ik soms automatisch de beweging van de draaiende pols en de omhoogschuivende mouw van een kledingstuk. Ik draaide me om en wierp een blik op de klok. "Goed, pak hem dan maar in. Over vijf minuten begint Captain Gumbo."
"Ik zal hem waterdicht verpakken," zei André. "Want het gaat vanavond vast nog regenen." Hij pakte twee tasjes en knutselde een vochtvrij pakketje. Ik legde veertig gulden op de balie.
"Het is weer fraai," zei André.
"Inderdaad," antwoordde ik. "De cd is fraai; de prijs zoals altijd te hoog. Maar ik was toch niet van plan om vanavond veel te zuipen."
Hij gaf me het pakje en ik wurmde het in mijn linker jaszak. "Veel plezier vanavond."
Ik bedankte hem en verliet de winkel. Even voelde ik aan het lusje van mijn broeksband aan mijn linkerkant. Mijn paraplu hing er nog. Boven mijn hoofd verzamelden zich donkere wolken. Toen ik op de hoek van de Beekstraat en de Marktstraat kwam, hoorde ik de eerste accordeonklanken. Ik versnelde mijn pas.

Voor het podium was het helemaal leeg. Enkele mensen stonden met hun rug tegen de gevel van het café geleund. Ik bekeek ze eens en moest onmiddellijk terugdenken aan 'De Nacht van Apeldoorn' van vorig jaar. Het waren, zo leek het, precies dezelfde mensen. Als ik nu ook dezelfde mensen zou ontmoeten, die ik vorig jaar had ontmoet of hóópte te ontmoeten, dan werd dit niet 'De Nacht van Apeldoorn', maar De Nacht van de Eeuw. Waar had ik met al die lui ook weer afgesproken? De voordeur van 'De Flierefluiter', zo stond het in mijn geheugen. Ik keek ernaartoe. Geen Zwager, geen Ard, geen Han. En ik dacht verder. Geen Gerdox, geen Cy, en zeker geen Marianne.
Ik richtte mijn aandacht op de band. Captain Gumbo was nog in precies dezelfde bezetting als de vorige keer. Met die grijzende gast op zijn trekzak. Die stille gitarist en bassist. De zingende drummer. En die mallotige saxspeler die er zo cool uitzag.
Mijn blik ging omhoog. De lucht werd èrg dreigend. Iemand duwde me opzij. "Pardon," zei hij in mijn oor, "maar let even op." Hij wees achter me. Daar stond een soort marktkraam, waar de geluidsinstallatie op stond. Boven de kraam hing een zeil. Hij duwde van onder tegen het zeil en een vloedgolf van regenwater kolkte naar beneden, precies op de plaats waar ik zojuist gestaan had.
"Nou, bedankt," zei ik hem. Ik keek weer naar het podium. Allerlei mensen liepen ervoor langs. Dezelfde mensen als vorig jaar. Shit, daar waren die idiote cowboydansers ook weer! En jawel hoor, ze begonnen weer met het maken van die lullige danspasjes. Gelukkig was er iemand die er érg verstandelijk gehandicapt uitzag en die gewoon dwars door de lijndansers heen begon te swingen.
De muziek was wel weer geweldig aanstekelijk. In mijn hoofd stormde het. Het ene schitterende nummer na het andere volgde. Cajun wisselde zich af met Zydeco en hier en daar klonk een verdwaalde polka, wals of blues. De accordeon bepaalde de sound en de sax en gitaar zorgden voor plezierige afwisseling in de solo's. Ondanks mijn wilde gedachten aan vorig jaar, keek ik steeds weer even rond of ik al een bekende zag. Was Zwager er al? Of Ard? En Cy, Gerdox en Marianne? Waar bleven ze?

Hoe geweldig de muziek ook was, voor de volle honderd procent kon ik er niet van genieten. Hoofdpijn begon me steeds meer te overmannen. Mijn keel protesteerde doordat het leek of ik bezig was een prop staalwol in te slikken. Mijn neus zat verstopt.
"Nog één liedje en dan houden we even pauze," zei de accordeonist. Links in mijn blikveld zag ik een lange grijze baard opduiken met daarboven een bril met dáár weer achter twee vriendelijke ogen. Het was Han, de ideale buurman. Maar Han was mijn buurman niet; hij was mijn collega.
Toen hij naast mij stond, was de eerste set afgelopen. De band speelde nog even zo'n lollig intermezzootje, waarin vrolijk "Tequila!" werd geroepen, en dat eindigde met een luid: "Pauze!"
Han vertelde dat hij rond had gelopen en al een aardige indruk van 'De Nacht van Apeldoorn' van dit jaar had: veel wielrennen en skeeleren en overal matige muziek.
"Behalve hier dan, want Captain Gumbo is ouderwets goed op dreef," zei ik.
Opeens stond ook Ard naast me. "Hé," begroette ik hem. Han en Ard hadden elkaar al wel eerder ontmoet. Was het niet op één van mijn verjaardagen, dan wel bij een of ander vaag popfestival in de bossen van Apeldoorn ergens in 1995. Lees 'Alles kan kapot' er maar op na.
"Wil er iemand wat drinken?" vroeg ik. Als ik nú het eerste rondje in deed, dan was ik daar de rest van de avond waarschijnlijk van af.
"Doe maar," zei Ard. Ik hoefde hem niet te vragen wat hij wilde drinken. Hij gaf me zijn plastic bierglas aan.
"En jij Han?" vroeg ik mijn collega. "Biertje?" Hij knikte.
"Wat neem je zelf?" vroeg Ard
"Ik weet het nog niet," antwoordde ik. "Ik ben nogal ziek, moet je weten. Ik zie het wel als ik binnen aan de bar sta."

Ik liep naar binnen en was sneller aan de beurt dan ik dacht. "Doe maar drie bier," gebaarde ik met evenzoveel vingers. Tegelijkertijd moest ik denken aan het boek dat ik gisterenavond nog aan het herlezen was. Een boek van mijn favoriete schrijver Herman Brusselmans. Dat schitterende boek van vorig jaar met die prachtige titel. Die titel, die een vraag is: 'Zul je mij altijd graag zien?' Wat schreef hij ook weer over drankgebruik? 'Ik geloof niks van dat dat je van drank per se dikker wordt of dik blijft als je het al was. Kom mijn ribben tellen.'
Ik kreeg mijn drie plastic bekertjes, gaf een tientje, ontving het weinige wisselgeld en liep met het bier naar buiten.
"Ah lekker," nam Ard gretig aan. Ook Han ontving zijn drankje en gedrieën slurpten we.
"Kunnen we niet ergens gaan zitten of zo?" vroeg Han.
"Daarginds onder de parasol zijn nog stoelen vrij," merkte ik op. We gingen er snel heen en zetten ons neder. Van het podium konden we nu niet veel meer zien, omdat allerlei mensen bleven staan en ons het zicht ontnamen.
"Ard," vroeg ik, "volgende week komt in het 'Bluescafé' een band die heet The Dancing Foolz. Ze spelen alleen maar werk van Zappa. Ga je mee?"
"'Dancing Foolz?' Dat is toch een heel oud nummer?" vroeg Han. "Toch nog met the Mothers of Invention?"
Rot op, ouwe lul. Wat weet jij ervan? Laat de Zappalogie aan mij over. "Nee, 'Dancing Fool' is een nummer uit 1977, ruim twee jaar nadat de formele naam 'Mothers' aan de kant was gezet."
Ard knikte me ondertussen met grote ogen aan en ik wist dat de afspraak stond. "Negen uur."
We kletsten nog even wat door. Inmiddels begon het al aardig donker te worden. Er klonk weer muziek. Ik stond op. Han en Ard volgden mij.
De heren van Captain Gumbo gingen verder met hun vrolijke repertoire. Opnieuw een afwisselende serie folksongs uit het zuiden van de Verenigde Staten. Er kwam steeds meer volk de Marktstraat in.
Ard vroeg of er nog bier moest zijn. We knikten en hij ging halen. Hij was ook snel weer terug en al nippend bleven we naar het podium kijken. Ineens zei Han dat hij weg ging. "Tot morgen," waren zijn woorden. En hij verdween.

Zo bleven Ard en ik als enige bekenden over. Ik had verwacht dat er veel meer vrienden en kennissen langs zouden komen. Wie had ik allemaal niet gevraagd? Waar bleef Zwager? Gerd? Annem? Gerdox? Cy? En waar bleef Marianne?
Ik hoefde niet te kijken. Marianne stond er. Natúúrlijk stond ze er. Ze had het beloofd. Ze had zo vaak iets beloofd en zelden had ze haar belofte waargemaakt. Maar nu was dat anders. Natuurlijk. Marianne stond er. Mooier dan ooit. Ze had haar haren korter laten knippen. Iets langer dan halflang was het nu. Het gaf haar een volwassener uitstraling; minder zweverig, meer van deze wereld. Zelfbewust. Het stond haar mooi. Haar kleren waren mooi. Haar lippen waren mooi. Ze keek mooi. Marianne was gewoon mooi.
We vlogen elkaar om de nek. "Dag, lieverd. Weet je," zei ik tegen haar, "weet je dat ik van je houd?" Ik wachtte geen antwoord af. "En weet je dat ik heel erg ziek ben? Niet in het minst in mijn hoofd?"
"Scheelt er iets?" vroeg Marianne. Ze lachte me lief aan.
"Jezus was 33 jaar oud toen hij stierf," ging ik verder. "Dat vergeten sommige mensen wel eens. Net als Alexander de Grote; ook dood op zijn 33e. Als je op begraafplaatsen rondloopt, zie je soms beelden staan van mensen die zijn overleden. Deze mensen zijn afgebeeld in de bloei van hun leven, nooit aan het einde ervan. En wanneer is de bloeiperiode van je leven? Wanneer ben je op het hoogtepunt? Als uitgangspunt daarvoor neemt men eigenlijk altijd de leeftijd waarop Jezus stierf."
"Ik begrijp het niet," zei Marianne.
"Natuurlijk niet. Want je was een maand geleden niet op mijn verjaardag om samen met mij te vieren hoe oud ik was geworden. Je was er niet, terwijl je het beloofd had. Maar nu ben je er wèl en daar gaat het nu even om."
Marianne keek me triest aan. Ze wist hoe oud ik geworden was.
"En een èchte vrouw ìs er gewoon," citeerde ze me.
En dat klopte. Marianne was er gewoon.

Plots werd ik op mijn schouders geslagen. Ik keek naar rechts. Wie was dit nu weer? Marianne, dan eindelijk? Neen. Het was niemand minder dan Mirror Eye.
Mirror Eye! Hoe kon ik haar vergeten? Zij was de eerste geweest aan wie ik had gedacht en aan wie ik had gevraagd of ze vanavond met me meeging, net als vorig jaar!
"Hoooooi!" begroette ik haar. Zij riep iets soortgelijks. Ze vertelde van haar werkdag en ik van de mijne. Ze vroeg naar hoe 'De Nacht van Apeldoorn' tot nu toe was geweest en ik kon alleen maar vertellen van Captain Gumbo.
De vijf muzikanten op het podium beëindigden hun tweede set met hetzelfde intermezzootje als de eerste set. Toen was het weer stil.
"Jij iets drinken?" vroeg ik Mirror Eye.
"Doe maar een sap," zei ze. "Ik moet nog rijden, weet je."
"Ja, dat weet ik. En jij Ard?"
"Ik hoef niet te rijden, dus doe mij nog maar een biertje."
Ik probeerde mijzelf een weg naar de tapkast te dringen. Er stond nu nog één iemand voor me. "Het duurt lang, hè?" zei deze tegen me.
"Ja," zei ik, "iedere keer weer lijkt het erop dat je eerst iemand op de toog moet opensnijden voor je de aandacht van de tapgasten krijgt." De man keek mij niet begrijpend aan. Vervolgens bestelde hij een pilsje.
Eén biertje? Dit maak ik niet mee, dacht ik. Dit maak ik niet mee. Dit was vorig jaar dat ik het meemaakte. Niet nu. Niet nu ik zo ziek ben, sta ik dezelfde wartaal uit te slaan als in de vorige Nacht.
"Zeg het maar," schreeuwde de kroegjongen naar me.
"Twee bier en een jus d'orange!" riep ik terug. Ik kreeg het gevraagde, betaalde en liep met de glaasjes terug naar buiten.
Buiten was het nog stil. Ik deelde de drank uit en er werd weer eens ouderwets geouwehoerd. Niet veel later begon Captain Gumbo weer.

We luisterden en dronken en dansten en lachten en schreeuwden mee. Ik keek naast me, naar de vrouw die mij iedere dag naar mijn werk rijdt en me ook weer iedere dag veilig naar huis brengt. Ik keek naar de vrouw die me in zware tijden had gesteund door me iedere avond te bellen. Ik keek naar de vrouw met wie het prettig was een goed gesprek te voeren of een onwaarschijnlijke portie onzin uit te wisselen. Binnenkort gaat ze weg, schrok ik.
"Jij nog iets drinken?" schreeuwde ze plotseling in mijn oor.
"Laat ik het niet doen," piepte ik terug. "Ik voel me nog altijd niet goed."
"Ja ja," lachte ze. "Maar ondertussen ben je nog steeds hier."
"Sommige dingen wens ik niet te missen. En sommige mensen ook niet. Maar als jij nog iets wilt drinken, ga gerust je gang."
"Nee, laat maar," zei ze en ze knikte naar het tafeltje achter ons. Daar stond haar glaasje, nog voor ruim driekwart gevuld met jus d'orange. We keken elkaar aan en moesten lachen met een gezicht dat zei: "Kan het allemaal schelen."
Niets. Niets kon me schelen.
Wél baalde ik dat Captain Gumbo een eind maakte aan het optreden. Ze kwamen nog éénmaal terug voor een korte toegift. Toen ze écht weg gingen, riep ik nog eenmaal keihard "Broek uit! Spelen!" en daarmee hielp ik mijn stembanden definitief om zeep.
"Nu nog even kijken of we een cd kunnen bemachtigen," piepte ik naar Ard en Mirror Eye. De kraam met de muziekinstallatie en de jongen met de koffer met cd's stond vlak naast ons.
"De laatste cd heb ik hier vorig jaar gekocht. Hebben jullie ook de voorlaatste bij je?" vroeg ik de jongen met de koffer.
"Ja hoor," zei hij en hij overhandigde mij een cd'tje. "Dat is dan vijfendertig gulden."
Onhandig peuterde ik de laatste muntjes uit mijn broekzak.
"Red je dat wel?" vroeg Mirror Eye.
"Jezus, moet je kijken," viel Ard bij, "dat gaat met guldens en knaken. Het gíng met guldens en knaken; de cd 'Chank-a-chank' was in mijn bezit. Ook Mirror Eye kocht iets.
"Sommige tradities mag je niet doorbreken," begon ik. "En dus gaan we, net als vorig jaar, langs alle muzikanten voor de handtekeningen."
In korte tijd was het cd-boekje vijf keer gesigneerd. Deze keer liep Mirror Eye niet achter me aan. Toen ik van mijn ronde terugkwam, stonden zij en Ard me lachend op te wachten.
"Mijn stembanden zijn naar de knoppen en die van jou volgens mij ook," zei ze schor. Ik knikte alleen maar, want ik kon niks zeggen omdat mijn stembanden naar de knoppen waren.
"Wat doen we nu?" playbackte ik naar Ard.
"Ik ga naar huis," antwoordde deze. "Ben jij er morgen ook nog?"
"Morgen?" vroeg Mirror Eye. "Wat is er morgen dan weer?"
"Morgen is het jazzfestival," legde Ard uit.
"En wat was dit dan?"
"De Nacht van Apeldoorn."
"Wat? En dat alles op twee dagen achter elkaar?"
"Ja," zei Ard, "maar kom je morgen?"
"Als ik mij morgen net zo voel als vandaag, dan ben ik er niet," was mijn antwoord.
"Zeikerd," zei Mirror Eye lachend. "Hou toch op."
"Nee echt," verdedigde ik me. "Maar als ik er niet ben, misschien heeft Eline wel zin om mee te gaan."
"We zien het wel. Wat het stapgebeuren betreft zijn Eline en jij nogal inwisselbaar."
Ik lachte.
"Kom we gaan," zei Mirror Eye bijna automatisch. "Ik breng je naar huis."

Sommige tradities mag je niet doorbreken, zo dacht ik. We namen afscheid van Ard en liepen naar de parkeerplaats. Onderweg te voet en in de auto praatten we over haar toekomst, over komende half jaar dat ze ging werken in Zwitserland. Ik zal je missen, wist ik. En ik wist dat zij dat ook wist.
Veel te snel waren we bij mijn huis. Ik stapte uit en boog nog even mijn hoofd naar binnen.
"Mirror Eye," zei ik bij wijze van afscheid, "reken er maar op dat ik er morgen niet ben."
"Ah, echt niet?"
"Neen. Ik voel me steeds beroerder worden. En Jezus stierf toen hij 33 jaar was."
"Je bent gek."
"Dat is de vraag, Mirror Eye. Dat is de vraag."
Maar de échte vraag was heel anders. De echte vraag klonk als de titel van een boek van Herman Brusselmans. Terwijl mijn stemloze mond die vraag stelde, sloot ik het portier.

Einde

-

Apeldoorn, juni 1998