Een mieters snelle formatie - de vijf van zessen klaar-

Het was om den drommel geen feest om het ijzeren ros tegen de wind in te sturen. Maar de ferme club was voor geen kleintje vervaard. En ach, bij gindse korenschoof zouden ze halt houden, zo hadden althans de mannenbroeders in het gezelschap tevoren bepaald. Tevoren, dat was gister, zo tegen de avond. De duisternis zou aanstonds invallen. Met een paar ferme bewegingen had Mark de kaart ontvouwd. Drommels, er staat ons wat te wachten, klonk het. “Hoeveel kilometers gaan wij ditmaal wel niet onder onze trappers laten wegvlieden?”, zo vroeg Job zich bezorgd af.
“Ach wat!”, zei Geert die altijd tegen Job in ging: “Dat varkentje gaan wij wel even wassen, nietwaar Mark?”

Vlak voor de stop trapte Alexander door zijn rem en knalde pardoes tegen een vlierbessenstruik. “Ha, ha, wat een oelewapper!” Dat overkwam hem nou altijd; zat hij stevig in het zadel, kon hij zó weer zijn zetel verliezen. Niet voor niets werd hij Alexander Pechvogel genoemd. De overige snoeshanen brulden dat het een lust was.
“Ach, uilskuikens”, aldus een ontstemde Alexander. “Jullie zoudt er beter aan doen om mij de helpende hand te bieden!”
Van de weeromstuit hielpen Job en Femke hem uit zijn benarde positie. Met zijn achterste was Alexander ook op ferme wijze in onzachte aanraking gekomen met een zogeheten wegwijspaddestoel van de Algemeene Nederlandse Wielrijdersbond. Beduusd las het drietal, dat het nog wel veertien komma twee weinig verheffende kilometers fietsen was naar Den Haag. Lieve help, dan waren ze nog niet eens halverwege!
“Dat is nog een heel eind weegs”, aldus Alexander enigszins verbouwereerd. “Zullen we dan maar de proviand aanspreken?”, suggereerde hij. “Ik heb gekookte Gelderse op mijn boterham. Je weet het: heeft de Gelderse gerookt, dan wordt zij voor straf gekookt”, bereed Alexander zijn stokpaardje die fel tegen het rooksgewijs consumeren van die stinkstokken was, zoals hij cigaretten placht te noemen.
Maar wat stond die vermaledijde Geert daar nu te doen? Met de knickerbocker op de hielen en zijn kiel iets opgetrokken stond Geert uitgebreid tegen de bast van een Marokkaanse kurkeik te wateren! Job en Alexander besloten de zoetwatermatroos een loer te draaien. Steels verzamelden ze vlierbesjes, die ze vervolgens in de richting wierpen van waar zij vermoedden dat Geert’s  ‘waterkraan’ zich moest bevinden. Wat een dekselse vlegels toch!
Eensklaps draaide Geert zich om en benatte zodoende de klompen van een verbouwereerde Job. Goeie grutten, niet alleen zijn schoeisel, maar ook zijn kousen werden bevochtigd. Al snel klom het vocht op tot vlak onder zijn sokophouders. Meer nog dan verontwaardigd was Job met stomheid geslagen. Gebiologeerd keek hij naar Geert’s waterslang. “Sakkerloot, wat is ie groot, Geert!”, bracht hij stamelend uit.
“Nu, wat één ferme schuiftrompet!”, zei Mark schalks.
Met onverhulde trots bekeek Geert zijn enige lid. “Zo van bovenaf”, zei hij met ongeveinsde ernst: “lijkt het wel een gletsjer, die al kruiend groeit.” Geert’s favoriete schoolvak was Aardrijkskunde.
“Waratje, maar ik vind hem meer weg hebben van het Californisch schiereiland”, aldus Mark. Hij keek met Geert mee. “Hij vertoont een waarlijk treffende gelijkenis met de afbeelding die ik per prentbriefkaart van over de oceaan mocht ontvangen deze zomer”, glimlachte Mark.
Job had staan weifelen, maar nu trad hij kordaat naar voren. “Ik beschik nu ook niet bepaald over een scharminkel”, zei hij met rode konen. Prompt knoopte hij de parelmoeren knoopjes van zijn driekwartbroek open en schoof zijn rakker naar buiten.
“Bliksems, Job! En dat zonder telkenmale de grond te raken?”, grapte Emile die zich ook uitgedaagd voelde en zonder veel gene via zijn korte broek zijn interlockeronderbroek opzij schoof en daarmee zijn vrienden een onverhulde kijk gunde op zijn ‘Brabantse Pijl’.
Geert, Job en Emile stonden met ernst hun ‘lange Jannen’ te bekijken, hetgeen Geert verleidde tot een vergelijking met menig geografisch verschijnsel waarbij ditmaal het thema ‘landtong’ de boventoon voerde.
Het hek was nu van de dam en aanstonds stonden vijf jofele kornuiten met ontbloot onderlijf aan de rand van het rijwielpad elkaar de maat te nemen.
Alleen Femke deed niet mee. Zij was nog groen in dit gezelschap en met één hand voor haar ogen probeerde zij het tafereel aan haar waarneming te onttrekken. En trachtte zij de aandacht te verleggen.
“Zeg jongens, zien jullie ook dat speciale licht aan den einder? Wat zou dat nou toch zijn?” Ondertussen had zij moeite om haar blik af te wenden. Onwillekeurig spiekte zij tussen de vingers van haar rechterhand door die zij nog altijd voor haar kijkers hield. Het ergste dat Femke had gevreesd, gebeurde. Alexander, die Femke altijd pestte om haar rookverslaving, liep op haar af.
“Als jij nu eens voor mij knielt, kun je mooi van de onderkant mijn staaf tegen het zwerk afgetekend zien worden”, aldus Alexander die Femke bij haar polsen greep en haar dwong door de knieën te gaan. “Hier”, zei Alexander, die zijn lid tegen Femke’s reukorgaan aanduwde: “heb je het lid op de neus...” Daartoe aangemoedigd door de inderdaad provocerend grote openingen van Femke’s neusgaten.
“Lieve deugd”, bracht deze uit, als praatte zij met toegeknepen neus: “eerst nu begrijp ik wat ze met stinkstok bedoelen, ha! Maar mag ik iets zeggen? Mijn reukorgaan lijkt hier niet voor bedoeld, mijn beste Alexander”
Juist op dat moment schoof Alexander zijn paarsdooraderde plasser in Femke’s mond en joeg hem huigwaarts.
“Gunst”, slikte Femke. Met haar witbevlokte mondhoeken leek zij nog het meest op een ondeugend meisje dat stiekem een hap uit de voor de visite bedoelde slagroomsoezen had genomen.
Nu wierp Emile Femke op de knieën en stroopte haar step-in omlaag. Maar verder kwam hij niet.
“Peuzel je boterham eerst op, Emile.”
Gewillig liet Emile zich door Job naar de Kant manoeuvreren..Job knoopte vervolgens zijn buis los en ging achter Femke door de knieën. “Tjongejongejonge”, zei Job tegen Femke: “wat heb jij een dikke bibs! Maar ach wat, daar zit ik niet mee. Aanstonds voel je mijn gezwollen Emile, maar dan zónder zijn broodkruim!”
Op zijn beurt had Mark Alexander apart genomen. Refererend aan zijn grootvader, die ouderling was, fluisterde hij tegen hem: “Mijn oog valt eerder op jongelingen…”

“Zo van opzij heeft dit tafereel wel iets weg van de landkaart van Nederland, maar er ontbreekt nog iets”, aldus een enthousiaste Geert, die altijd weer iets wilders placht voor te stellen. “Oh, nu daagt het! Als ik nu in jouw mond met mijn 2HB-potlood de Afsluitdijk vorm?”, stelde hij voor aan Mark. Die daar in eerste instantie wel oren naar had, maar desondanks vriendelijk doch beleefd bedankte voor de eer: “Met zo een fietstocht in de benen is het waarlijk af te raden om zulk een acrobatische toer uit te halen, beste Geert. Je kunt beter even je beurt afwachten.” Geert had er best de smoor over in, dat zijn landtong niet in spel betrokken was.
Job had niettegenstaande alweer iets nieuws bedacht: “Laten we samen een vuist maken!” Warempel! Voorwaar een fijn plan! Slechts Femke kreunde een zacht protest. Het mocht evenwel niet baten, want de mouwtjes werden driftig opgestroopt en de onderarmen met speeksel bevochtigd. “Kom Femke, weest waarachtig een vriendin, niet zo miezemuizen”, opperde Emile.
“Maar dan straks wel even de handjes wassen voor het eten, nietwaar stelletje schobbejakken?!”, bedacht Alexander, die erg op persoonlijke hygiëne gesteld was.
Plotseling werd het stel in hun genoeglijk samenzijn verstoord.
Het was pastoor Maxime: “Jonge heren, jonge dame. Zo te zien lijkt het warempel wel of jullie in de kerk geboren zijn!”, stelde hij genoeglijk vast. “Zeg Mark, weet je moeder wel dat jullie hier zijt?”

“Verroest, hoeveel heeft de klok geheit?”, vroeg Mark ineens bezorgd. Emile keek glimlachend op zijn besmeurde polshorloge. “Het is reeds kwart voor zes.”
“Ocharm!”, riep Mark ontsteld uit: “We krijgen op ons falie als we straks niet bijtijds aanzitten! Moeder is van de klok en zet dan streng de piepers op tafel. En vanavond eten we reuzel, had zij mij beloofd. Kom Femke, er wacht je een lekker maal!”
“Nu, ik bedank. Ik heb voldoende eiwitten naar binnen vandaag”, repliceerde deze.
“Maar, maar ik dan?”, aldus Geert bedremmeld.
“Ach, jij komt wel aan je trekken, Mark helpt je onderweg wel een handje!”, riepen Femke, Emile, Alexander en Job in koor. Aldus geschiedde.
En zo waren ze alle vijf vòòr zessen klaar!


Elke gelijkenis met reëel bestaande personen berust op louter toeval

© Karel Kanit