Vernederpop

Pas op je sterfbed kom je tot de scherpste inzichten. Dat bewees André Hazes door zijn nabestaanden op te dragen om zijn as de ruimte in te schieten. Zijn impliciete boodschap: draai mijn muziek in hemelsnaam nooit meer.
Een goeie suggestie, want vanuit hetzelfde inzicht kan de hele Nederlandstalige popmuziek de ruimte in geschoten worden.
Maar we leven temidden van de dikke lippen en de lage voorhoofden, want die muziek blijkt momenteel populairder dan ooit.

Er waren ooit bands die zich met enige zelfkennis Toontje Lager of Het Goede Doel noemden. Muzikaal minimalisme van de jaren tachtig, met de druilerige namaakreggae van Doe Maar voorop. Onbegrijpelijk hoe het kon dat het hoogjengelende zeikstemmetje van Henny Vrienten tijdens concerten zoveel meisjes aan het gillen kreeg. Hooguit verklaarbaar uit het feit dat die meiden hem probeerden te overstemmen.

Eind jaren tachtig leek die muzikaal bedoelde schijtbagger op te drogen, maar inmiddels leven we al weer jaren onder de terreur van Bløf, Borsato, Bauer, Meeuwis, Acda & De Munnik en Froger. Ik doe maar een greep in het snot.
Was Hazes nog zo bescheiden om voortijdig de eeuwige statiegelden op te zoeken; zo’n Borsato heeft nog serieuze pretenties ook. Maar in feite doet ie niet anders dan Paul de Leeuw, die verkeerd opgeblazen opblaaspop die stevig jat uit het reservoir van terecht niet over de Italiaanse grenzen bekende treurig stemmende deuntjes. Effe een slordig vertalinkje er overheen en heel Nederland met IQ 60 min lijdt terstond aan het syndroom van download.
En waagt zich vervolgens aan de polonaise. Het is trouwens een misverstand te denken dat dit een dans is. De polonaise is ontstaan toen zes miljoen jaar geleden de mens rechtop probeerde te lopen, maar op z’n primitieve bek zou pleuren als ie niet op de schouders van z’n voorganger zou steunen.

Er zijn zelfbenoemde muziekkenners die de bijdragen van deze inferieure garde muzikanten scharen onder de serieuze noemer Nederpop. Maar de omhoog geschoten nep-Italiaan Borsato, die een talentenjacht won door een volstrekt onbekende B-artiest als Billy Vera te imiteren, heeft net zoveel muzikale bagage als een naaktslak. En laat een vergelijkbaar spoor achter van slijmerige titels als Lopen Op Het Water en het door hemzelf al veel te serieus genomen Afscheid Bestaat Niet.
In de categorie ‘zo door mekaar mogelijk’ treffen we Acda & De Munnik. Teksten met de frisheid van opgedroogd okselvocht. Muziek voor lesbische vampierenfilms. Wat mij betreft komen Kanis en Gunnik als twee gangbangers op het verkeerde SM-feest terecht.
En zo’n Froger is niet meer dan een wandelende jukebox. Een muzikale windvaan, die met het grootste gemak een stoere versie van You’ll Never Walk Alone laat horen, maar als pijpslaafje van Gordon en Joling zonder problemen te verleiden is tot een nichterig Nederlandstalig duetje met die gecultiveerde solariumhomo’s.
En over cultiveren gesproken; toen Meeuwis ooit begon met “z’n lege fles wijn” had ie toevallig de wind mee van de razend populaire Lullo-creatie van Jiskefet. Maar uiteindelijk vormt die kwallerige studentikoze plofkop de nachtmerrie die je alleen in films ziet.
Frans Bauer is alleen populair bij bejaarden en geestelijk gehandicapten en heeft daarmee nog enige maatschappelijke functie. Verder wensen wij hem nog vele poliepen en een preventieve crematie toe.
Wat ons brengt bij Bløf. Een verzamelnaam voor saai, braaf en burgerlijk. Met tenenkrommende vergezochte teksten, bol van symboliek en metaforen. Melodramatisch gekwijl gezongen door de immer weemoedige Pascal Jakobsen, die met toegeknepen ogen z’n teksten eruit perst alsof ie maar uiterst moeilijk kan schijten en het uit wil schreeuwen: die drol is Harder Dan Ik Hebben Kan.
Bij de eerstvolgende watersnoodramp in Zeeland moeten ze Bløf maar niet evacueren: Dansen Aan Zee, en dat de zeespiegel dan van schrik acuut een metertje of dertig stijgt.

Eén van de voornaamste bezwaren tegen Nederlandstalige muziek is dat het zich zo aan je opdringt in al z’n pretentieuze drang naar poëzie. Dan ineens kan zelfs Frank Boeijen met z’n binnensmondse provinciale geprevel..
Of de tekst is zo hoekig, dat alleen de medeklinkers aan je opvallen. Waardoor de associatie zich aan je opdringt van een astmaticus die moeizaam van achter z’n gezwollen huig de klanken naar buiten stoot.
Nederlandstalige muziek klinkt als melodieus gerochel.

Hier en daar blijkt enige zelfkennis, want niet voor niks is het beste Nederlandstalige nummer geschreven door een liefhebber van pure muziek en die een uitgesproken grafhekel aan zangers heeft: Jules Deelder. ‘Oh, Kut’ heet dat nummer en dat kan geen toeval zijn.

Niettemin schalt de meest beschamende Vernederpop dag en nacht uit de boxen van onze kroegen en warenhuizen.

Het is alleen Stil in mei.

Maar dat is helaas maar twee minuten per jaar.

© Karel Kanit