De man van nergens
Het was een mooie meid met lang donker haar en heldere ogen. Ze droeg
een strakke spijkerbroek en een zwart truitje met een riem eroverheen.
Haar laarsjes hadden nauwelijks een hak. Ik móést wel naar haar kijken.
Ze was in gesprek met de zanger van de band en ze stond veel te lachen.
Ik houd heel veel van vrouwen die veel lachen. Dat mag ondertussen
bekend zijn. Tenminste, als ze een réden hebben om te lachen. Vrouwen
die zonder reden onophoudelijk aan het lachen zijn, moeten óf
onbedaarlijk dronken zijn óf hebben het IQ van een aardappel. Deze
mooie meid was niet onbedaarlijk dronken en ook had ze een IQ hoger dan
dat van een aardappel; dat zag je zo. Ondertussen hoopte ik wel dat ze
lachte uit beleefdheid, want de humor van de zanger is nogal plat. Ik
ken hem. Zijn lol is leuk voor kerels onder elkaar, maar als er een
vrouw bij is overvalt mij regelmatig de plaatsvervangende schaamte.
Zeker als de zanger zelf het hardste lacht om zijn grollen. De ene pils
na de andere goot hij naar binnen. Volgens mij raakte hij al aardig
bezopen.
Ik kon er niet al te lang naar kijken. Mijn tweede kop thee was ook al
op. Ik stond op van mijn tafeltje en liep naar de bar. Daar stond de
oude man met het grijze staartje en het petje op. Hij stond er altijd.
Naast hem was nog een gaatje. Mooie bardame Esther kwam naar me toe. Ik
bestelde een Korenwolf.
"Ik zag je twee weken geleden hier op het podium staan," zei de oude
man met het grijze staartje, terwijl hij zich naar mij toe draaide.
"Dat was mooi wat jullie daar deden met dat voorlezen."
"Dank je wel," zei ik.
"Zelf schrijf ik ook," ging hij verder. "Ik schrijf wat er in me
opkomt. Gedichten, verhalen, korte stukjes. Mijn dochter typt ze dan in
op de computer."
"Leuk," zei ik. Ik gaf Esther drie euro voor de Korenwolf. "Publiceer je ook?"
"Gedichten, verhalen, korte stukjes. Wat er maar in me opkomt." Hij nam een grote slok uit zijn glas witte wijn met ijsklontjes.
"En waar kan ik het lezen?" vroeg ik.
"Ik heb de hele dag door allerlei ideeën in mijn hoofd. Die schrijf ik
dan op een papiertje. Dat worden later gedichten, verhalen, korte
stukjes. Wat er maar in me opkomt."
"Maar publiceer je ook?" vroeg ik.
"Wij moeten eens langdurig praten," zei hij en hij legde zijn hand op mijn schouder.
"Doen we," zei ik. Maar niet met elkaar, dacht ik erachteraan. Ik pakte
mijn Korenwolf van de toog, draaide me om en liep terug naar het
tafeltje. Voorzichtig zette ik het glas neer. Ik ging zitten op de
wankele kroegstoel en nam een slok.
Hoe laat was het nu eigenlijk? Bijna half zeven. Ging ik naar huis of
ging ik de laatste set ook nog beluisteren? Ik ging eerst pissen. Dat
ging allemaal zonder problemen. Terwijl het afvoerwater uit mijn
lichaam stroomde, dacht ik na. Ik ging eerst mijn glas leegdrinken en
naar de laatste set luisteren. Ondertussen veel naar de mooie meid
kijken. Van een afstand. De meid is te mooi om met mijn zwetsverhalen
te belagen. Dat verdient ze niet. Ze heeft het zatte gezeik van de
zanger al moeten aanhoren. Hoe zwaar kan je leven zijn? Nee, ik liet
haar liever met rust en bewonderde haar van verre. Als de band klaar
was met spelen zou ik naar huis gaan. Dat was het plan. Ik was klaar
met pissen. Bij de wastafel reinigde ik mijn handen. Toen liep ik terug
door het volle café.
De vriendelijke grijze krullenbol hield me staande.
"Mag ik jou een hand geven?" vroeg hij. Dat mocht hij van mij. "Ik zag
je hier twee weken geleden op het podium. Man, wat kun jij goed
voordragen."
"Dank je wel," zei ik zacht.
"Het komt uit je tenen. Je gevoel, hè?" Naast hem stond een kort mollig
meisje van een jaar of twintig. Ze had prachtig lang zwart haar,
donkere ogen en rode wangen. Zo lang als de vriendelijke grijze
krullenbol was, zo kort was zij. Als je iets tegen haar zou willen
zeggen, moest je een diepe buiging maken. Ik buig voor niemand. Ze keek
me aan. Hoe zal ik haar blik eens noemen? Bewonderend? Of is dat heel
arrogant? Laten we er schaapachtig van maken. "Jij gooit er echt je
ziel en zaligheid in," ging hij verder. "Dat zie je. Ik heb ook wel
eens iets moeten vertellen."
Ik wist wat er komen ging. Het was niet de eerste keer dat de vriendelijke grijze krullenbol mij aansprak.
"Ik ben Vrijmetselaar en ik moet soms een Bouwstuk – zo noemen wij dat
in de Loge – presenteren. Als ik jou dan zie, hoe makkelijk jij daar
staat voor te dragen, dan word ik gewoon jaloers."
"Maar jij zult daar vast niet van die onzinverhalen staan te vertellen zoals ik," zei ik.
"Bij jou maakt het niet uit wat je vertelt," ging hij verder. "Zoals
jij je helemaal inleeft: práchtig." Hij draaide zich naar het korte
meisje en bukte zich bijna naar haar toe. "Je had hem moeten zien, twee
weken geleden. Zoals hij zijn gedichten voordroeg. Hij sleept je
helemaal mee in zijn verhaal."
"Ik zag je foto in de krant," zei het korte meisje tegen mij. "Wat was
er eigenlijk, twee weken geleden?" Er glinsterde iets in haar donkere
ogen.
"Ik deed met een stel andere schrijvers een voorleesvoorstelling," legde ik uit.
"Wat las je voor dan?"
"Korte verhalen."
"Hij is columnist," zei de vriendelijke grijze krullenbol. "Hoe heet dat ook weer, waar jij je gedichten voor schrijft?"
"Voor de website FOK!. Wee wee wee punt fok punt en el. Gespeld: F – O
– K. Iedere donderdagmorgen plaats ik daar een nieuw vers verhaal."
"Ik schrijf ook gedichten," zei het korte meisje.
"Ik niet," zei ik.
Even leek ze verbaasd. "Ik heb al een tijdje iets in mijn hoofd. Mag ik het opzeggen?" vroeg ze.
"Altijd," antwoordde ik. Gaan we nu gedichten voordragen? vroeg ik me af.
"Ik heb het net ook al aan hem verteld," zei ze.
"Het heeft wel wat," zei de vriendelijke grijze krullenbol. "Ik vind er
wel iets inzitten. Voor de Loge moet ik ook wel eens iets vertellen;
dat is iets heel anders dan dit."
"Nou, brand maar los," zei ik tegen het korte meisje.
"Zonnestralen. De spiegeling op het natte strand."
Ik wachtte op wat verder komen ging.
"Het is misschien een beetje kort," zei ze met gloeiende wangen.
Zelfs voor een haiku. Gut, hoe ging ik hier iets positiefs over zeggen?
"Het is een krachtig beeld," zei ik. Waar haal ik het vandaan? Waar
haal ik toch immer weer de energie vandaan om beleefd te blijven? Het
meisje had wel iets vertederends. Ze leek me wel lief. Vooruit, laat
dáár dan de energie vandaan komen. "Krachtig en kernachtig."
"Dank je." Ze kreeg een rood hoofd. Volgens mij was ze zo zat als een aap. "Ik vind het zelf erg mooi."
"Maar zoals je zelf al zei: het is misschien een beetje kort."
"Ik heb geprobeerd er meer omheen te verzinnen, maar ik vind het mooi zo."
"Jij bent de maker, dus jij bent de baas," zei ik. "Het ligt er
natuurlijk ook aan wat je ermee wilt, wat je doel is. Als je een mooi
beeld wilt schetsen en daarmee klaar, dan is het prima. Maar als je een
verhaal wilt vertellen, een ervaring wilt delen, dan is het inderdaad
misschien een beetje kort. Broei er nog eens op."
"Dat zei ik ook al," zei de vriendelijke grijze krullenbol.
"Veel succes ermee," zei ik. "En denk ook alvast eens na over je
podiumpresentatie. Ik ga even iets te drinken pakken. De band begint zo
weer. Proost." Ik knikte de twee toe, wachtte geen reactie af en liep
naar mijn glas Korenwolf.
Of de zanger nou bezopen was of niet; het bandje maakt leuke muziek.
Voor een ieder wat wils en een meezinger. Het laatste setje was niet al
te lang. Verhip, ze gaven nog een toegiftje of twee. Ik had nog maar
eens een Korenwolf besteld. Heerlijk. Dat zurige had ik nodig ook, want
mijn keel deed zeer. Een fikse verkoudheid was de oorzaak. Daar moest
drank tegenaan ter verdoving. Jammer dat ik geen sterke drank meer
drink. De koelzure Korenwolf voelde aangenaam; het verzachtte.
Zo, nu was het bandje toch echt klaar. Hoe laat was het? Ik vond een
klok. Half acht. Tijd voor de aftocht. Ik stond op en haalde mijn jas
van de kapstok. Mijn sjaal bond ik stevig om mijn hals. Bij het naar
buiten gaan groette ik de band. Het was koud in de smalle Apeldoornse
straat. Mijn fiets stond er nog.
Tien minuten verder zwoegde ik van onder de fietstunnel omhoog. In mijn
hoofd probeerde ik een liedje van de band terug te halen. Het lukte
niet.
"Dat was leuk, hè?" hoorde ik plots een vrouwenstem achter mij. Ik keek
om mij heen. Een fiets met grote tassen achterop haalde mij in. Het was
de mooie meid met het lange haar en de heldere ogen. Ze was al half
voorbij, keek naar mij om en lachte breeduit.
"Jazeker!" kon ik antwoorden.
Ze zwaaide en reed stevig door. Ik probeerde haar bij te houden, maar
dat ging niet. Hoe graag ik het ook wilde. Daar verdween ze in de
donkere avond.
Wat moet een vrouw ook met zo'n vent als ik? De gedachten werden
gruwelijk. Ik ben een man van niets; een man van nooit; een man van
nergens.
Wat een avonturen weer.
Apeldoorn, februari 2010
(The Bottles vertolken 'Nowhere man' - Art Café 'Sam Sam', Apeldoorn - 7 februari 2010)