Nergens Eiland (1)

Daar stond ik dan. Nog enigszins duizelig van de reis. Ik heb het niet zo op vliegtuigen moet u weten. En al helemaal niet op turbulentie. Angst voor kapers heb ik echter niet. Ik ben wars van elke vorm van massahysterie. Een Arabier, een toevallig getal dan wel datum die steeds terugkomt en dat in combinatie met een geloofsovertuiging, het zegt me allemaal niks. Angst heb ik voor het reële en mogelijke toeval. Het eventueel neerstorten of een dronken piloot aan boord. Stijf van de pillen meldde ik me dan ook, zoals afgesproken, bij de ambassade van het Nergens Eiland. De volledige rust die ik dankzij het niet te zuinig innemen der pillen uitstraalde, hielp me mee in het proces van het invullen van de paperassen. Bureaucratisch geneuzel, maar als ik het tien pagina's tellende document eenmaal had ingevuld, dan hoefde ik me (volgens de aardige blondine achter het bureau) geen enkele zorgen meer te maken over administratieve rompslomp tijdens mijn verblijf op dit eiland. 'Nergens is ergens. Ergens is hier. Wees nergens!' Een spreuk die ik tijdens mijn vakantie op vele borden zou tegenkomen...

'Kamperen is leuk, kamperen is fijn. Maar niet op het Nergens Eiland', zo las ik in de reisbrochure. De grond zou niet gemaakt zijn voor haringen en de zee diende niet als visvijver, zo stond geschreven. Plezier zou ik kunnen vinden in lokale clubs en bars. Wat betreft slaapplaatsen hoefde ik mij geen zorgen te maken. 'Er is altijd wel iemand die u mee naar huis neemt. Maar maakt u zich geen zorgen, van slapen komt weinig terecht.' Merkwaardig, zo'n brochure maar ik nam het voor lief. Immers, de kenner wint en ik was nog maar maagdelijk en fris op het eiland en had geen zin om meteen al te gaan zeuren.

Dan maar dwalend door de straten op zoek naar eten, want ik had gigantische honger. Met een kleine tas in mijn linkerhand. 'Alleen broodnodige spullen meenemen', zo sprak mijn reisadviseur streng doch helder. Ik controleerde mijn tas nog maar eens even. Ik was zowaar vergeten wat ik ook alweer allemaal bij me had. Een paar shirts, leren broek, korte broek, onderbroeken (wel tien) en hier en daar een kladblokje en enige boeken. Ik was voor een moment benieuwd of ik überhaupt wat zou gaan lezen want op de een of andere manier voelde ik opeens een enorme opwinding door mijn lijf gieren. Dit eiland, met al haar eigenaardigheden, zoals die beschreven stonden in de brochure, voelde avontuurlijk, maar vooral nachtelijk aan.
En dat was nog niets eens zo heel stom bedacht van mezelf. Ik bekeek de straten, de snelwegen en de winkelstraten. Bijna alle winkels waren gesloten en op de wegen was geen auto te bekennen. Een wolkje stof hier en daar, of een verschrikte hagedis. Het leek hier overdag dood te zijn. In de tuinen van het eiland sliepen mannen, vrouwen en kinderen in gigantische hangmatten en in de lokale kleine restaurantjes en bars lagen dikke, vrijgezelle en onverzorgde mannen met hun ongeschoren hoofden op de bar hard te ronken,omgeven door halflege (of halfvolle) flessen drank. Een flamencodanseres zat verveeld haar teennagels kort te knippen die bij elke knipbeurt groter leken te worden.

Terwijl ik zo het bizarre eiland aan het controleren was op levenloosheid, tikte iemand mij op de schouder. Een backpacker probeerde mij in slecht Duits uit te leggen dat ik ook maar het beste even een uurtje kon gaan liggen. Een backpacker, hier op dit eiland? Gadverdamme, zo exclusief is dit hele gebeuren dus niet. Enigszins geďrriteerd legde ik de beste man uit dat ik net een helse reis achter de rug had, heel veel papieren had moeten invullen alvorens ik toegelaten werd tot dit oord en dat ik nog wat duizelig was van de reispillen. Ik had eerder behoefte aan een hapje eten dan aan slaap. De reiziger lachte me uit en liep hoofdschuddend verder. Vreemde man. Misschien dan toch maar een uiltje knappen? Maar waar? Zomaar ergens aanbellen leek me niet gepast maar midden op straat slapen was ook geen optie. Dit hadden ze me toch wel even kunnen vertellen op het reisbureau. Nukkig en stoer liep ik enkele meters verder. Jee, wat had ik een dorst. En wat was ik moe. Mijn zicht werd steeds vager en de zon scheen feller en feller op mijn kruin.

Misschien was slapen nog helemaal niet zo'n gek idee van de backpacker. Waarom moest ik ook weer zo eigenwijs zijn, die man trekt natuurlijk van eiland naar eiland en ik maar nukkig en stug doorlopen. Het wordt nog eens mijn dood die eigenwijsheid! En terwijl ik mezelf dramatisch toesprak, zakte ik rustig ineen om te verkeren in een heerlijke roes die tot het einde van de middag zou duren.