FOK!toen: het Proto-Indo-Europees

Zoals jullie ongetwijfeld weten, is het vandaag Europese dag van de Talen! Nu, FOK!toen gaat natuurlijk over geschiedenis, niet over taal. Om deze heugelijke dag te vieren zullen we de twee samenvoegen: we gaan de geschiedenis van de Europese talen eens van dichtbij bekijken.

Wie waren de sprekers van het Proto-Indo-Europees?

Vrijwel alle Europese talen hebben een gedeelde voorouder, het Proto-Indo-Europees (PIE). Gewoonlijk zouden we hier iets schrijven als: “Het verhaal van deze taal begon daar en dan.” Helaas gaat dat met het Proto-Indo-Europees niet, want we weten helemaal niet zeker wanneer de taal voor het eerst gesproken werd. De sprekers van het Proto-Indo-Europees waren een prehistorisch volk, en van prehistorische volken zijn per definitie geen geschriften overgebleven. We kunnen dus niet even de taal matchen aan wat inscripties op vondsten.

Daarom hebben de wetenschappers een vrij ingenieuze manier gevonden om de ouderdom en de woonplaats van de Proto-Indo-Europeanen te achterhalen. Een taal verraadt namelijk veel over de leefgewoontes van een volk. Immers, een volk dat geen woord had voor 'wagen' zal in een tijd geleefd hebben dat er nog geen wagens bestonden en een volk dat geen woord heeft voor 'tijger' zal in een gebied wonen waar geen tijgers voorkomen.

Onderzoekers begonnen daarom eerst met het reconstrueren van het Proto-Indo-Europees, om daar vervolgens de aanwijzingen uit te halen. Definitief uitsluitsel heeft dat niet kunnen bieden, maar er zijn toch enkele aanwijzingen. De theorie die door de meeste wetenschappers geaccepteerd wordt, is de zogenaamde Koergan-hypothese. Die stelt dat de sprekers van het Proto-Indo-Europees samenvielen met de Koergan-cultuur die tussen het 4e en 3e millennium voor Christus in de streek tussen de Zwarte Zee en de Kaspische zee leefde. De naam 'Koergan' is ironisch genoeg Turks en verwijst naar de karakteristieke grafheuvels die die cultuur opwierp. De meeste wetenschappers zullen er echter erop wijzen dat het slechts een gok is en dat we de Koergan-cultuur en de Proto-Indo-Europeanen niet al te ras mogen vereenzelvigen.

Vier mogelijke gebieden van oorsprong voor de Indo-Europeanen. Het leefgebied van de Koergan-cultuur is in het rood. De grootste concurrent is de Anatolische hypothese, in het groen. De andere twee oergebieden zijn mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Natuurlijk zijn er veel meer theorieën geopperd gaande van serieuze doch ondoordachte theorieën tot aliens en Atlantis. De data duiden de periode aan waarin de Indo-Europeanen zich verspreid moeten hebben volgens die theorie.

We kunnen dus niet wijzen naar de Koergan-cultuur en zeggen: zo leefden de Proto-Indo-Europeanen. Gelukkig komt de taal weer te hulp. Met en in die taal werd namelijk een groot gedeelte van de cultuur en religie van de Proto-Indo-Europeanen doorgegeven. Een makkelijke manier om iets te leren over hun cultuur en religie is door te kijken of hun afstammelingen specifieke kenmerken of verhalen delen. En verhip, dat blijkt nog zo te zijn ook!

Wat kunnen we afleiden uit de verhalen?

De belangrijkste god van de Proto-Indo-Europeanen is waarschijnlijk de luchtgod geweest. Zelfs naar zijn naam kunnen we een gok doen: Djeus. We weten dat, doordat drie uiteenlopende culturen als belangrijkste god een luchtgod hadden met een naam die daarvan afgeleid was: de Griekse Zeus, de Vedische (uit India) Dyaus en de Romeinse Jupiter. In alle drie de talen wordt hij ook vaak 'vader' genoemd, bij het Romeins zit die titel zelfs in zijn naam: Djeu-pater werd Jupiter.

De samenleving van de Proto-Indo-Europeanen leek qua indeling wellicht veel op een middeleeuwse samenleving: ook de Proto-Indo-Europese samenleving bestond uit bidders, werkers en vechters, met een officieuze onderklasse van slaven. De onderzoeker Georges Dumézil veronderstelt dat doordat uiteenlopende Indo-Europese helden (de Griekse Hercules, de Noorse Starkadr ofte Starcatherus en de Indische Indra) misdaden begaan tegen ieder van die klassen. Ook kent de Indiase samenleving nog een verdeling in die drie klassen en in het Romeinse pantheon lijkt iedere klasse z'n eigen beschermgod te hebben.

Gastvriendschap was waarschijnlijk ook erg belangrijk. Geschenken waren altijd wederzijds. Dat wordt gedacht doordat een stel verwante woorden uiteenlopende betekenissen hebben. Jullie zullen bijvoorbeeld allemaal de betekenis van het Nederlandse woord 'nemen' kennen. Maar het Grieks kent een woord, 'nemetai', dat zoveel betekent als 'uitdelen'. Toch zijn de twee verwant.

Een andere gewoonte zal de FOK!kers misschien meer interesseren: paardenseks. In verschillende Indo-Europese culturen worden paarden met koningschap geassocieerd. In sommige culturen ging dat zelfs héél ver. Een middeleeuwse schrijver vertelt dat bij sommige Ierse stammen een koning, om geaccepteerd te worden, eerst 'rituele copulatie' moest doen met een paard, om vervolgens soep te trekken van het paard en zich daarin te wassen. Ook in India zijn verhalen bekend van koninginnen die met een paard moesten vrijen om de troon te kunnen bestijgen. Zij hadden echter iets minder geluk: bij hen werd het paard gedood voor de seks.

Deze afbeelding uit het Indiaase Ramayana-epos toont de rituele slacht van een paard bij een koninklijk ritueel genaamd 'asvamedha', dat letterlijk 'paardenoffer' betekent. De rituele copulatie wordt hier helaas niet afgebeeld.

De herontdekking van het Proto-Indo-Europees

Hoe dat ook zij, we hebben juist gezien dat uit de Proto-Indo-Europese taal toch nog wat informatie valt te halen over de leefwijze van de Proto-Indo-Europeanen. Maar de vraag is nu: hoe kennen we die taal, als zij zelf nooit iets opgeschreven hebben? Het korte antwoord: de comparatieve historische taalkunde. Het lange antwoord zal voor de meesten van jullie iets minder enigmatisch zijn.

In de late 18e eeuw werd ene William Jones naar India gestuurd. Jones had een zwak voor taal en hij verdiepte zich daarom in het Sanskriet, de oudste taal in India. Al snel deed hij een ontdekking: sommige woorden uit het Sanskriet leken wel heel veel op Latijnse en Griekse woorden. Na onderzoek stelde hij vast dat het Latijn en het Grieks afstamden van het Sanskriet – iets dat later natuurlijk onwaar bleek te zijn. Hij was niet de eerste die de theorie opperde dat verschillende talen in Europa en West-Azië teruggingen op een gedeelde moedertaal. Die eer ging naar de Nederlander Marcus Zuerius van Boxhorn, die al in de 16e eeuw stelde dat talen als het Nederlands, het Latijn, het Perzisch en het Albanees teruggingen op het Scythisch, zoals hij de moedertaal noemde.

Maar zoals zo vaak in de geschiedenis ging degene met de meeste invloed met de eer aan de haal. Jones hield in 1786 een speech voor de Asiatic Society, waardoor hij geroemd wordt als de grondlegger van de Indo-Europese taalkunde. De naam 'Indo-Europees bestond in die tijd overigens nog niet. Die werd pas bedacht in de 19e eeuw en moest nog een tijd strijd leveren met de term 'Indo-Germaans'.

De reconstructie van het Proto-Indo-Europees

In diezelfde 19e eeuw kwam het onderzoek naar het Proto-Indo-Europees in een stroomversnelling. Een groep Duitse taalkundigen, de Junggrammatiker, ontdekten dat klankveranderingen wetmatig plaatsvonden: als een 'a' ergens een 'e' werd, dan moest het overal een 'e' worden – uitzonderingen komen niet voor. Maar natuurlijk werden er woorden gevonden die uitzonderingen leken te bevatten. De Junggrammatiker stellen dat er twee redenen kunnen zijn voor die schijnbare uitzonderingen: de regels zijn niet specifiek genoeg, of er treedt analogie op. Analogie betekent dat woorden klanken gaan overnemen van andere woorden die erop lijken. (Meer weten over de 'ausnahmlösigkeit' of over analogie? Kijk dan even op het forum. Daar staat ook vreselijk interessante voorbeelden uit het Nederlands.)

Kortom, klankveranderingingen zijn altijd wetmatig. Daarom is het best te doen om ze in omgekeerde volgorde te reconstrueren. Op die manier hebben we het Proto-Indo-Europees deels weten te hervinden. Dat we met die reconstructie in de goede richting zaten, bewees de grote taal- en letterkundige Ferdinand de Saussure. Toen hij rond 1900 bezig was met de reconstructie, merkte hij dat er iets niet klopte: er zouden letters missen. Door drie extra letters te veronderstellen, klopte de reconstructie een stuk beter. De Saussure doopte die drie letters de 'sonantische coëfficienten'. Later werden ze laryngalen genoemd en die naam is blijven plakken. Hoe die letters dan wel niet geklonken hebben? Dat weten we echt niet. Er wordt verondersteld dat het keelklanken waren, vandaar de naam – 'laryngaal' komt van 'larynx', het Latijnse woord voor 'strottenhoofd' –, maar dat is puur een gok.

Het bewijs dat de laryngalen geen ijdel gezever waren, kwam in de vroege 20e eeuw. Toen werd in het huidige Turkije het Hettitisch herontdekt, een van de oudste Indo-Europese talen die we kennen. Bij de ontcijfering bleek dat het Hettitisch lettertekens had, die vrijwel precies overeenkwamen met de laryngalen! Oftewel, de voorspelling van De Saussure bleek te kloppen!

In de vroege 19e eeuw werd in het huidige Turkije Hattusha, de hoofdstad van de Hettieten, herontdekt. Daar bevonden zich nogal wat kleitabletten beschreven met een spijkerschrift. Nader onderzoek wees uit dat het om een tot voor kort onbekende Indo-Europese taal ging. Dit kleitablet bevat het zogenaamde verdrag van Kadesh, tussen de Hettieten en de Egyptenaren uit 1274 voor Christus. Het was een vredesverdrag. (Afbeelding: Deror avi)

De ontdekkingen blijven maar komen

Maar het Hettitisch was niet de enige taal die in de 20e eeuw herontdekt werd en die een groot nieuw licht op de Indo-Europese taalfamilie scheen. De taalfamilie is namelijk opgedeeld in twee hoofdgroepen: de centum- (spreek uit; kentum) en de satem-talen. 'Centum' is het Latijnse woord voor 'honderd' en 'satem' het Avestaanse (een Iraanse taal). De opdeling is gebaseerd op de ontwikkeling van de klanken die gevormd worden met de tong tegen het zachte verhemelte aan: g (garçon), k (kat), en kw (quiz) en enkele daarop lijkende klanken. (De taalkundige details van de tweedeling zijn op het forum te vinden.)

Lang werd gedacht dat het onderscheid tussen de centum- en satemtalen geografisch bepaald was: centumtalen (Germaans, Keltisch, Latijn, Grieks) werden in het westen gesproken, satemtalen (Baltisch, Slavisch, Iraans, Indisch) in het oosten. Maar toen werd het Tochaars ontdekt, in het A- en B-dialect. Tochaars was vrij duidelijk een centumtaal, zeer tegen de verwachting in: het werd gesproken in oosten, in wat tegenwoordig West-China is.

De discussie over hoe dat kan, woedt nog in alle hevigheid. Sommige wetenschappers denken dat Tochaars een eigen ontwikkeling heeft meegemaakt, los van de centum-satum-tweedeling, en vervolgens toevallig op een centumtaal is gaan lijken. Anderen zeggen dat het hele idee van een ruimtelijke scheiding de prullenbak in kan. Weer anderen zeggen dat de sprekers van het Tochaars een groep vormden die na de tweedeling pas naar het oosten is getrokken, in de andere richting van hun mede centumtaalsprekers.

Jep, vandaag bestaan zelfs de plaatjes uit tekst. Dit is Schleichers fabel. August Schleicher was een van de grootheden uit de vroege PIE-studies en voelde zich zeker genoeg om een korte fabel te schrijven in het Proto-Indo-Europees. Sindsdien gebruiken wetenschappers die fabel om de vooruitgang in de PIE-studies te illustreren. De h's met cijfertjes geven de laryngalen aan. De volledige fabel, een vertaling en enkele andere pogingen vind je op Wikipedia.

De andere talen in Europa

Door dit enorme verhaal over de Indo-Europese talen, zou je bijna vergeten dat er ook niet-Indo-Europese talen gesproken worden in Europa. Voordat de Indo-Europese talen hun intrede deden, sprak men al verschillende talen in Europa die verdrongen werden. In verschillende Indo-Europese talen zijn restanten overgebleven van deze zogenaamde substraattalen. Slechts één niet-Indo-Europese taal heeft de influx van Indo-Europeanen tot op de dag van vandaag weten te overleven: het Baskisch. Van de enige andere bekende pre-Indo-Europese taal, het Etruskisch, weten we gelukkig nog een beetje.

Daarnaast zijn ook nog een tweetal niet-Indo-Europese taalgroepen Europa binnengeslopen nadat de Indo-Europese talen zich gevestigd hadden: de Oeralische groep, met als bekendste vertegenwoordigers het Fins en het Hongaars, en de Altaïsche talen, met als bekendste vertegenwoordiger het Turks. Ook de Semitische talen, waarvan het Arabisch en het Hebreeuws de bekendste vertegenwoordigers zijn, zijn in Europa vertegenwoordigd en wel door het Maltees. Natuurlijk zijn er ook nog tientallen niet-erkende minderheden die talen uit alle hoeken van de wereld spreken.

Een bescheiden kaart met alle talen die in Europa gesproken worden. Klik hier voor een grotere versie.

Heb je nog vragen over het Proto-Indo-Europees, wil je iets toevoegen dat niet in de comments onder dit bericht past, of kun je gewoon geen genoeg krijgen van het Proto-Indo-Europees, dan is er altijd nog het FOK!forum!