'OM moet meer werk maken van zaak tegen Dutchbat'

Het Openbaar Ministerie moet meer werk maken van het onderzoek naar de rol van Nederlandse militairen van Dutchbat in Srebrenica. Dat eisen de nabestaanden van de slachtoffers van de massamoord in de Bosnische stad in 1995, meldt hun advocaat Liesbeth Zegveld.

Vorige maand kondigde justitie slechts een feitenonderzoek aan. Dat houdt volgens Zegveld vooral in dat een rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie wordt bestudeerd. "Maar die rapporten zijn niet geschreven met het doel daders aan te wijzen. De kans dat je door het lezen van zo'n rapport een verdachte kunt aanhouden is uiterst klein."

Justitie moet volgens haar meer werk van de zaak maken door zelfstandig onderzoek te doen en slachtoffers te horen. "Zij kunnen zo vertellen wat er is gebeurd en ze kunnen ook verdachten aanwijzen." Het Openbaar Ministerie in Arnhem wil alleen herhalen dat een feitenonderzoek wordt opgezet en wil niet op de uitspraken van de advocaat ingaan.

De nabestaanden deden eerder dit jaar aangifte van massamoord tegen de militaire leiding van Dutchbat voor deelneming aan genocide en oorlogsmisdaden. Zij vinden dat de bevelhebbers hun familieleden de dood in hebben gejaagd door ze op 13 juli 1995 weg te sturen van de basis in Potocari. Volgens de nabestaanden wisten zij van de plannen van de Bosnische Serviërs om de moslimmannen te vermoorden.

Srebrenica viel in de zomer van 1995. Nederlandse blauwhelmen hadden de opdracht de VN-enclave te beschermen, maar konden de tweeduizend zwaar bewapende Serviërs geen tegenstand bieden. Zeven- tot achtduizend mannen uit de enclave werden weggevoerd en vermoord.

De Nederlandse regering kreeg na eerder onderzoek van het Niod het verwijt dat zij haar soldaten in een onmogelijke positie had geplaatst en de VN dat ze de Nederlanders geen luchtsteun had geboden. Het rapport leidde tot het aftreden van de regering van premier Wim Kok (PvdA).