6. De list ende Toren van de Leughenaer

Juni 1621, een aantal zeemijlen boven de kust van Duinkerke. 't Kofschip was eerder die namiddag met veel gemak geënterd door Hein Pietersz en zijn varensgezellen. Doch het was een schrale buit geweest. Althans, dat vond iedereen, behalve Hein zelf. Hij had het geheimzinnige groene scheepsjournaal van kapitein Dicke van Daele in zijn handen, en nu koerste zijn schip naar Duinkerke, waar hij dit moest tonen aan een zekere niet-waarzegster en heks. Zij had belangrijke berichten voor Hein uit de 'Oost'.

"Zie daar!", riep Hein Pietersz, terwijl hij vooruit wees. Hij had door zijn kijker al de klokketoren van Duinkerke kunnen ontwaren. Ja, zelfs de Toren van de Leughenaer , die volgens Dicke van Daele naast de taveerne stond waar de heks zich moest bevinden.
"Wat is dat?", vroeg 50-Floryn. Hij tuurde aan de horizon, maar kon zonder kijker nog weinig opmerken. Hij had dan ook niet de ogen van een adelaar, maar die van een bijziende ekster. Zijn taalniveau was sinds de ontmoeting met 't Kofschip op de taalgrens WEL behoorlijk verbeterd. Zijn denkniveau onverminderd slecht.
"Wel", zei Hein "Ik zal je een hint geven. Het woord wordt vaak gebruikt in kruyswoordraedsels; en is een ander woord voor horizon. Horizontaal, drie letters, en begint met een 'K'.
"Krim?", zei 50-Floryn aarzelend.
"Neen, geen Krim, dat zou betekenen dat we op de Zwarte Zee varen. Bovendien zijn dat vier letters. Je taal is in orde, nu het rekenen nog. 'Kim' is het woord. Daar aan de kim, zie je dat stipje?"
"Ik zie een toren. Is dat nu de Toren van Babel?"
"Welnee", zei Hein. "Het is de klokketoren van Sint-Elooikerk. Deze 58 meter hoge toren is gebouwd midden 15e eeuw en zal van de kerk worden gescheiden in 1782. "
"Hoe weet u dat allemaal, kapitein?", zei 50-Floryn met open mond.
"Puur op de gok. Zie je dat streepje naast de toren?"
"Ehm, ja?", zei 50-Floryn aarzelend.
" Dat is de Toren van de Leughenaer! Die kun je nu nog helemaal niet zien!"
"Ik zie hem toch!", snauwde 50-Floryn. "Waarom heet ie zo?"
"Weet ik veel!", gromde Hein. "Het enige dat ik weet is dat het een 15e-eeuwse vestingstoren in de Franse stad Duinkerke is. Op de toren staat een communicatiemiddel, een semafoor of een Chappe, zoals de Fransen het noemen." (bron)

Nu het gevreesde kapersnest langzaam in zicht kwam, stapte Hein op Geenpoot af. Wat dat betreft moest het altijd van één kant komen. "Zeg Geenpoot. Dat Zeven-Continenten-verbod van jullie, hoe zat dat nu ook alweer? Ik heb het wel genoteerd in mijn journaal, maar ik kan het niet zo één, twee, drie terugvinden. Er waren toch een zevental havens op de wereld waar een versoepeling van dat verbod van kracht was? Ik wil wel weten of we in Duinkerke kunnen aanleggen!"
"Duinkerke is één van die zeven, kapitein", gromde Geenpoot zachtjes.
"Dat is fijn. Waarom kijk je dan zo nors?"
"Omdat er één voorwaarde aan verbonden was, kapitein!", zei Geenpoot grimmig.
"Ja ja, welke was dat ook alweer?
"Dat weet u toch nog wel?"
"Vaag. Ik moet zoveel onthouden! Vertel op Geenpoot! Wat was die voorwaarde?"
"Dat ik als eerste voet aan wal moet zetten, kapitein!"
Hein keek naar het beenloze lichaam van Geenpoot, die vanaf zijn kruis aan een onderstel van een kanon was vastgebonden. "Blikskaters, ja. Dat is waar ook. Maar niet getreurd, ik verzin wel een list!" Hein liep naar zijn vertrek, schonk een rum-roestwater voor zichzelf in, pakte zijn kortjan en sneed een schijfje citroen af, om dit vervolgens in zijn mok te dompelen. Hij ging zitten en verzon een list.

Het verzinnen van de list was niet meegevallen. Hein had er drie grote glazen van zijn favoriete drank voor nodig om met het best denkbare plan voor de dag te komen. Hij strompelde zijn hut uit, en eenmaal aan dek riep hij Tweebeen en zijn tweelingbroer Geenpoot bij zich. De mannen deden zich tegoed aan 't Fokschaep, de enige voor hen interessante buit van 't Kofschip, dat door Sjaak Hekkebraak overheerlijk was bereid op een bedje van warme maden, gemalen pissebedden en een brok zout en nat scheepsbeschuit.



"Heren, ik heb een plan om de voorwaarde te omzeilen!" zei hij.
De broers keken hun aangeschoten kapitein meewarig aan. Dat het Pietersz nog steeds gelukt was om zijn ruwe bemanning in toom te houden had hem een hoop respect opgeleverd, maar als hij eenmaal gedronken had wilde de wispelturige baas nog wel eens wartaal uitslaan.
"Jij, beste Geenbeen", zei Hein terwijl hij Geenpoot aankeek, "Lijkt als twee druppels water op je broer Tweebeen."
"Hij heet Geenpoot, kapitein", zei Tweebeen.
Hein keek Tweebeen verstoord aan. "Geenbeen of Geenpoot, dat doet er niet toe. Het gaat erom dat de voorwaarde omzeild wordt, en je beenloze broeder als eerste voet aan wal zet. Daarom, Tweebeen, heb ik de volgende list bedacht. Jij gaat verkleed als je broer Geenbeen.. of eh.. Geenpoot, daar wil ik van af zijn!"
"Ik ben al lang van mijn poten af", mopperde Geenpoot.
Hein negeerde hem. "Duidelijk?", vroeg hij aan Tweebeen. "Zodra we de haven ingevaren zijn zeg je tegen de kaaimeester dat Geenpoot je naam is. Vervolgens zet jij als eerste voet aan wal, en zal ik volgen. De rest van de mannen hebben vanavond verlof om de hoeren en de kroegen van Duinkerke te bezoeken."

Vervolgens keek Hein Geenpoot aan. "Alleen moet jij natuurlijk in de hoedanigheid van je broer Tweebeen achterblijven op het schip. Anders zal de kaaimeester onraad ruiken!"
"Wat een belachelijk plan!", schreeuwde Geenpoot woedend. "Daar trapt toch niemand in!"
"Nee..", zei Hein smalend, "..Alleen JIJ trapt er misschien niet in!" Hij keek met een spottende blik omlaag naar het beenloze lichaam van Geenpoot, die zich woedend uit de voeten maakte, al is dat wederom een wat ongelukkige woordkeuze.

En nog voor de schemering die avond in kon vallen, voer 'd'Enter ende Lete' de haven van Duinkerke binnen. "Op naar de Toren van de Leughenaer!", mompelde Hein zachtjes, terwijl hij het groene scheepsjournaal van Dicke van Daele stevig in zijn handen klemde.

(wordt vervolgd)