U bestaat niet
Eén van de vroegste herinneringen die ik heb, betreft een nachtmerrie. Ik zal een jaar of zes geweest zijn en het is de enige keer die ik me nog levendig kan herinneren, dat ik huilend van angst de trap ben afgerend naar de slaapkamer van mijn ouders. De nachtmerrie zelf bevatte een kooi in onze achtertuin en monsters uit het donkere onverlichte steegje waar de poort op uitkomt – tot dusver niets raars voor een jong kind. Aan de droom ten grondslag lag echter een vraagstuk dat me als kind jarenlang veelvuldig bezig heeft gehouden: bestaat de buitenwereld wel?
Ten gevolge van logisch redeneren concludeerde ik als jong menneke, dat de enige persoon wier bestaan zeker was, ik zelf was. Mijn 'ziel', hersenen, gedachten, impulsen, indrukken, herinneringen – mijn persoon. Zelfs van mijn beste vriendjes en liefste broers en zussen, wist ik niet zeker of zij diezelfde ervaringen hadden. Ik kon het me eigenlijk ook helemaal niet voorstellen, dat in elk van die hoofden al (tientallen) jaren een individuele geest zou leven.
Als een boom valt in het bos en er is niemand om 'm te horen vallen, maakt-ie dan geluid? Lang voordat ik die uitspraak voor het eerst hoorde paste ik 'm al toe op de wereld. Verschillende verklaringen kwamen in de loop der jaren in me op:
(1) Het zou kunnen dat ik me alles wat ik meemaak inbeeld en niets ervan daadwerkelijk gebeurt. The Matrix zou later inspelen op die gedachte.
(2) Het zou kunnen dat de hele wereld een toneelstuk speelt en ik de enige hoofdrolspeler ben, de reality-ster van het zonnestelsel. Veel films over gemaakt en gezien.
(3) Het zou kunnen dat mensen zodra ze uit mijn beeld en gehoor zijn verdwenen, zelf ook verdwijnen, of, aan dat idee gelieerd:
(4) Het zou kunnen dat mensen feitelijk hele andere wezens zijn, wellicht van een andere planeet of uit een andere dimensie – wezens die alles zouden kunnen zijn van wolken pure energie tot aliens met grote ogen, en die zodra ze in mijn zichtsveld komen 'morphen' in hun herkenbare menselijke vorm. Weer aan dit idee verbonden:
(5) Het zou kunnen dat door een combinatie van (2) en (4) mensen effectief buiten mijn veld van sensorische perceptie, onmiddellijk veranderen in kwaadaardige monsters die slechts kwaad met mij op hebben en me mijn leven lang beïnvloeden in menselijke vorm, voor hun eigen, even geheime als sinistere meesterplan.
De nachtmerrie waardoor ik naar beneden stormde, was effectief de realisatie van gedachte (5). In de droom is het nacht en lopen doodgewone mensen uit mijn omgeving de poort uit, om met luid gegrom als beest uit de duisternis terug te komen.
Heel veel later kwam ik erachter dat mijn kinderlijke angsten allang een filosofisch begrip zijn geworden: 'solipsisme', de theorie dat niets zeker is behalve je eigen bestaan en je eigen percepties (al is natuurlijk opnieuw niet zeker dat wat de buitenwereld je daar over heeft geleerd, waar is, noch of die buitenwereld er wel echt is.) Van niets of niemand kun je zeker zijn, dat ze op dezelfde manier 'bestaan' als jij zelf. Of dat ze überhaupt bestaan, in plaats van dat ze een verzinsel van onze hersens zijn.
Velen in mijn omgeving geven aan, als kind het eveneens moeilijk gehad te hebben met het idee dat búiten jou om er nog miljarden anderen op precies dezelfde manier 'uniek' in een hoofd opgesloten zitten. Dat ieder mens geen figurant maar individu is, de wereld geen toneelstuk maar één grote bijenkorf vol toevalligheden. Op internet vond ik de bewering dat alleen mannen doorgaans solipsistische gedachten hebben – ik ben benieuwd of dat waar is omdat ik het nogal een boude bewering vond, dus als u dit stuk als vrouw doorleest, reageer dan vooral.
Douglas Adams heeft in de radiobewerking van 'Hitchhiker's Guide to the Galaxy' solipsisme treffend verwerkt in een stukje toneel, waar de hoofdrolspeler een gesprek heeft met een solipsist. Het fragment is hieronder te vinden.