Als een vrouw nee zegt...

Een paar keer per week zie ik haar als ik naar mijn werk wandel. Ook al heb ik wisselende werktijden, ik kom haar toch vaak tegen. Ik vind het fijn om lopend naar mijn werk te gaan. Het is maar een kwartiertje. Het zou de moeite niet lonen om op de fiets te gaan: hier in Amsterdam moet je je fiets met extra sloten beveiligen, dus zou ik langer bezig zijn met het open- en dichtmaken van de sloten dan dat ik nu lopend onderweg ben. Bovendien vind ik het fijn om al wandelend rustig na te kunnen denken en een sigaretje te roken.

Ruim vier jaar geleden kwam ik in Amsterdam wonen en werken. En ontmoette ik haar voor de eerste keer. Gewoon op straat. “Hebt u misschien een sigaretje voor me?”, vroeg ze. Ik glimlachte, gaf haar een sigaret, een vuurtje en vervolgde mijn weg. Ach, wat gaf één zo’n sigaretje nou? Ik zou haar waarschijnlijk toch nooit meer zien. Terwijl ik verder liep, dacht ik na over de vrouw. Ze zag er wel wat onverzorgd uit in die joggingbroek, met dat verschoten jack en met dat grijze vettige piekhaar. Een jaar of zestig, schatte ik haar.

Zou ze soms een zwerfster zijn?

Een paar dagen later liep ik weer naar mijn werk en zag ik haar net de sleutel in het slot van een woonhuis steken. Kennelijk had ze dus wel een huis. En dan woonde ze ook nog best in een leuke straat. Maar misschien waren de appartementen heel klein? Waarschijnlijk leefde ze van een uitkering en kreeg ze huursubsidie. Of zou ze met pensioen zijn? Ze zag me en groette me vriendelijk maar schuw. En ja hoor, daar kwam toch weer die vraag: “Hebt u misschien een sigaretje voor mij?” Nou ja,  voor deze keer dan nog. Toch wilde ik hier geen gewoonte van maken. Dit zei ik niet tegen haar, maar dat dacht ik wel. Ik zag hoe haar handen beefden toen ik haar van vuur voorzag.

Zou ze soms een alcoholiste zijn?

Soms zag ik haar drie keer per week, maar dan ook weer wekenlang niet. Ze kreeg altijd een sigaretje. Ik kon het gewoon niet over mijn hart verkrijgen om ‘nee’ tegen haar te zeggen. Zo langzamerhand kwam ik er wel achter dat ze inderdaad in dat huis woonde en dat ze ook wel geld had om boodschappen te doen, want ik kwam haar ook wel eens tegen met boodschappentassen van de Dirk van den Broek. Dus begon ik af en toe ook wel een lichte irritatie te voelen als ze me weer om een sigaret vroeg. Waarom kocht ze haar eigen sigaretten niet? Maar dan keek ze me aan met die lieve domme oogjes en dan smolt ik toch weer.

Zou ze soms een verstandelijke beperking hebben?

Toen stopte ik met roken. Een halfjaar lang heb ik het volgehouden. “Hebt u een sigaretje voor me?”,  vroeg ze me. Ik legde haar uit dat ik gestopt was met roken. Daar ging ze niet op in. “Hebt u dan misschien sigaretten in uw tas?” Ook hier moest ik ontkennend op antwoorden. Ze snapte er niets van. Elke keer als ze me zag, keek ze naar mijn hand en van mijn hand weer naar mijn gezicht. Ze vroeg het niet meer, maar snappen deed ze het niet. Ik groette haar altijd vriendelijk en dan mompelde ze iets terug, maar altijd met een vage blik van teleurstelling op haar gezicht. Het grappige was, dat ze nu vaak met een sigaret in haar hand stond als ik langsliep. Mijn sigaretten waren kennelijk een aanvulling geweest op een verslaving die groter is dan haar budget. Soms vroeg ik hoe het met haar ging. Ik kreeg geen antwoord. Zou ze altijd alleen geweest zijn? Had ze ooit gewerkt?

Zou ze soms helemaal vereenzaamd zijn? Of heeft ze altijd al een sociale stoornis gehad?

Helaas. Na een halfjaar ging ik weer roken. Eerst maar heel weinig, maar het duurde niet lang voordat ik weer mijn ‘normale’ hoeveelheid sigaretten rookte. Voor mijn gevoel was het maar iets tijdelijks en was ik vast van plan om weer te stoppen. Toch liep ik weer standaard met mijn sigaretje naar mijn werk. En kwam ik haar weer tegen. Ze keek naar me en haar ogen werden groot van verbazing. Bijna hebberig kwam ze naar me toe. Maar ik had mezelf al tot de tanden toe gewapend. Ik ging het niet meer doen. Nu ik na zo’n periode weer rookte, zag ik pas hoe verschrikkelijk veel geld het kost om te roken. Ik wilde niet dat zij er net als eerst op zou gaan rekenen. Na haar vraag: "Hebt u een sigaretje voor me?", probeerde ik haar dat uit te leggen: “Vandaag niet. Volgende keer misschien wel. Weet je, zo af en toe zal ik je een sigaretje geven, maar vraag er maar niet meer om, want…” Ik kon mijn zin niet eens afmaken. Haar oogjes vernauwden zich tot spleetjes. Ze richtte zich op in haar volle lengte en keek me woedend aan. “Stom wijf! Kankerhoer! Krijg de pest, kankerwijf!” En nog veel meer van dat fraais kwam uit haar mond. Ik kon mijn oren en ogen niet geloven. Was dit het bedeesde, schuwe mensje met wie ik het altijd zo te doen had gehad? Ze bleef een scheldkanonnade op me afvuren. Ik kon maar één ding doen: doorlopen. Zij bleef me ondertussen uitschelden, haar woorden galmden door de straat. Tranen prikten achter mijn oogleden. ik snapte er niets van. Al die jaren was ik vriendelijk voor haar geweest. Nu zei ik één keertje ‘nee’ en meteen draaide ze om als een blad aan de boom. Goed, voor mijn part wás ze stapelgek, het deed toch pijn.

Of zou ze misschien Gilles de la Tourette hebben?

Als je interesse hebt, stuur dan een column van jouw hand naar pschouten@live.nl. Of stuur een PM. Je krijgt z.s.m. een reactie.

Eindredactie FOK!columns