Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet

"KUT!" hoorde ik op de bovenverdieping.
Als Vrouwlief tekeer gaat, zit ik tegenwoordig ernstig in dubio. Ze is herstellende van een afgrijselijke ziekte, die je je ergste vijand niet toe zou wensen. Al ken ik enkele vijanden die ik best een kale kop zou gunnen. Maar waar had ik het over? Ernstig in dubio. Dat was het.
Als ik me naar boven zou haasten en bezorgd zou vragen wat of er aan de hand was en wat of ik voor haar zou kunnen doen, dan had je kans dat ik óf een grote muil kreeg ("Bemoei je d'r niet mee! Er is helemaal niets! Mag ik niet eens even boos op mijzelf zijn?") óf dat ze in snikken zou uitbarsten ("Zie je nou wel? Ik kan helemaal niets meer. Voor het kleinste akkefietje roep ik je hulp al in. Ik wil helemaal niet afhankelijk zijn. Ik wil jou niet opzadelen met mijn gezeur."). Als ik mij niet naar boven zou haasten en bezorgd zou vragen wat of er aan de hand was en wat of ik voor haar zou kunnen doen, dan had je kans dat ik wat later te horen zou krijgen: "Zie je wel? Het kan je allemaal niets schelen dat ik zo ziek ben!"
En dus bleef ik wijselijk beneden, maar brulde wel naar boven: "Schah-haaat! Is er iets? Kan ik iets doen?"
Ik kreeg geen antwoord.

Een half uur later kwam Vrouwlief de keuken binnen. Ik zat uitgebreid de ochtendkrant te lezen aan de keukentafel. Ze zei aanvankelijk niets. Ik wilde me niet opdringen (dat had ik die nacht al gedaan en lang en lekker ook) en keek niet op. Vrouwlief zette koffie voor zichzelf. Terwijl ze bij het apparaat wachtte, zei ze zachtjes: "Ik heb mijn bril laten vallen."
"Oei, da's niet zo mooi," zei ik. "Is hij kapot?"
Ze liet hem zien. Er zat een enorme barst in het rechterglas. Daar kon je niet meer doorheen kijken.
"Dat wordt een nieuwe," wist ik.
"Ja, maar het komt niet uit. Ik vraag me af of ik van de verzekering wel een nieuwe vergoed krijg."
Ik keek haar aan. Vrouwlief is altijd praktisch en zakelijk als het om dit soort dingen gaat. Dagenlang zit ze op internet uit te vogelen bij welke verzekeraar je beter af bent en uiteindelijk blijven we altijd bij dezelfde. Nu ik haar zo aankeek, zag ik ook dat ze haar vorige bril droeg. Toen ze die had laten aanmeten, was die misschien hip en modern, nu zag hij er (hoe zal ik het zeggen; ik wil het woord 'belachelijk' omzeilen) uit alsof ik enige tijd nodig zou hebben om eraan te wennen (is dit een beetje tactisch?).

De bril van Vrouwlief. Je moet heel goede ogen hebben, wil je dáár doorheen kunnen kijken. Toen ik mijn Liefste leerde kennen, droeg ze lenzen. Ik wist niets van opticiens, monturen, sterkte van glazen of van oogafwijkingen. Papa droeg een bril vanaf zijn vierde jaar, maar dat telde niet. Hij kocht eens per honderd jaar een nieuwe. Of zo. Weet ik veel.
Bij de allereerste bedscène met Vrouwlief ging zij met haar gezicht boven een schoteltje gebogen zitten.
"Wat heb jij nou?" riep ik uit. "Jeuk aan je glazen oog of zo?"
"Nee, ik draag lenzen. Ik heb nogal slechte ogen. Min acht en min negen. Ik hoop dat je het niet erg vindt."
Ik was allang blij dat zij nooit problemen zou hebben met het formaat van mijn piemel. Ze kon hem toch niet scherp zien.

De enige die wél problemen had met de beperkingen in het gezichtsvermogen van Vrouwlief, dat was mijn moeder. Toen ik haar vertelde dat Vrouwlief afhankelijk was van jampottenthermopane, riep ze uit: "Ziet ze zo slecht? Wat ziet ze dan in jou? Kan ze niks beters krijgen of zo? Weet waar je aan begint! Straks ziet ze helemaal niets meer en zit jij met een blinde en zwaar gehandicapte vrouw!"
(Zelf was mama ook niet perfect. Ze zong vals in de kerk, bemoeide zich met alles en iedereen, schreeuwde door de telefoon, liet kutscheten als ze van een stoel opstond, praatte aan één stuk door en kookte rijst met krenten. Toch was ze de liefste mama die ik ooit had gehad.)

Echt goed zien kon Vrouwlief met haar vorige bril niet meer, maar ze zette het lettertype van de pc even op 'heel groot' en wist binnen een half uur dat ze het grootste gedeelte van de kosten van haar nieuwe bril wel degelijk vergoed kreeg.
Diezelfde middag ging ik met Vrouwlief naar het centrum van onze bruisende stad Apeldoorn. Ik was haar blindengeleidehond, zo leek het. Onze ziektekostenverzekeraar had aantrekkelijke prijsafspraken gemaakt met de firma Zwoerdspaarder en zowaar, die was geopend. Wat kan het leven toch mooi zijn.

"Kan ik u ergens mee helpen?" kwam een dame op ons af.
Wat een vraag voor een winkelbediende. Ik kreeg een beetje jeuk in mijn poepgleuf. Zou ik haar baldadig vragen om een erotische massage? Neen, dat durfde ik niet. Bovendien was het een oud wijf met een veel te grote bril op.
"Ik heb mijn bril laten vallen," begon Vrouwlief, terwijl ze haar beschadigde hulpstuk liet zien.
"Ja, dat glas is gebroken," zei de dame.
Ik verbeet de erger wordende jeuk rond mijn aars.
"Ik heb vanmorgen gebeld en heb over een half uur een afspraak voor een oogmeting," zei Vrouwlief.
"O, gaat u dan maar even zitten."
"Niks ervan! We gaan een montuur uitzoeken." Ik geloof dat ik wat nerveus werd.
"Dat kan ook," zei de dame.
"Wat kan er dan nog meer?" wilde ik vragen. "Hoeveel kost op z'n hondjes?" Toch durfde ik het niet.

Een half uur later had Vrouwlief twaalfhonderd vijfendertig monturen in haar hand. "Deze lijken me wel leuk," zei ze. Ze kon met een montuur op in de spiegel staren wat ze wilde, ze kon toch niet zien of het haar goed stond. Daar had ze haar blindengeleidehond voor nodig. In haar andere hand had ze nog altijd haar oude bril met het gebarsten glas.
"Met uw sterkte is uw keus enigszins beperkt," zei een man. Hij was duidelijk de filiaalchef en iemand met kennis van zaken. In korte tijd was het aantal geschikte monturen teruggebracht tot eentje.
"Die wordt het dan," zei Vrouwlief.
"Komt u mee voor de meting?" vroeg hij.
Ik bleef achter en wachtte lange tijd. Een blindengeleidehond moet geduldig zijn.

"Dan zal mijn collega de rest verder met u afhandelen," zei de man, toen hij samen met Vrouwlief uit het kleine hokje was gekomen. Hij wees op de dame.
"Gaat u zitten," zei ze.
Vrouwlief tastte om haar heen naar een stoel of dergelijke. Ik schoof er snel een onder haar heerlijke achterste.
De dame moest om de haverklap in allerlei mappen kijken om van alles te controleren. "Hm, dit moet ik even navragen," zei ze tot twaalf maal toe. Twaalf maal kwam de filiaalchef met haar mee naar onze tafel om tekst en uitleg te geven.
"Ik heb het hier nagekeken, maar ik kom er niet helemaal uit," zweette de dame.
"Waar dan?" vroeg de filiaalchef.
"Eh, hierzo," zei de dame. "Wacht even." Ze pakte haar bril van haar neus en hield die wat omhoog. Met toegeknepen ogen speurde ze over de bladzijden van de catalogus. "Klopt het wat hier staat?"
"Dat ligt eraan wat je wilt weten," zuchtte de filiaalchef. Hij mocht vast ook niet op z'n hondjes.

Uiteindelijk was alles dan geregeld. De nieuwe bril en de bijpassende glazen waren besteld. Nu maar hopen dat de dame de juiste gegevens in de juiste vakjes had gezet. Nog zeker drie weken zou het duren voor Vrouwlief weer echt scherp zou kunnen kijken.
"Kom, geef me een arm," bood ik haar aan.
Ze deed het. Ik loodste haar de winkel uit. Het was nog altijd druk in de Hoofdstraat van ons zo schilderachtige Apeldoorn.
"Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet," zei ik voor de grap.
WHAM! Vrouwlief slaat niet snel, dus het was volkomen onverwacht. "En de kleur is blauw!" zei ze, terwijl ze me woedend aankeek. Of me dacht aan te kijken.
Ik gilde het uit. "Mijn oog!"


Apeldoorn, september 2010