Luizen op gereformeerde koppen

“Weet je dat er allemaal beestjes in je haar lopen?” zegt Rita. Ik knik. “Ja, dat zijn onweersbeestjes, denk ik. Bij mij zie je dat goed, omdat ik zulk blond haar heb.” Ik sabbel op mijn pen en trek een frons in mijn voorhoofd. Wat een moeilijke rekenles! “Ik heb geen onweersbeestjes in mijn haar, hoor,” zegt Rita, terwijl ze een pluk haar voor d’r gezicht houdt en deze afspeurt op zoek naar beestjes.
“De meester kijkt,” waarschuw ik en snel buigen we ons weer over het rekenboek. Ik krab op mijn hoofd. Wat heb ik daar toch een jeuk de laatste tijd! Misschien heb ik wel last van roos. “Wat doe je?” vraag ik verschrikt, als ik Rita’s hand in mijn haren voel. Ze lacht. “Ik probeer er eentje te pakken,” fluistert ze. Even later legt ze een piepklein beestje op mijn schrift. “Ik wil er ook een,” zegt ze, “dan kunnen we een wedstrijdje doen.”
Even later zijn we ons rekenwerk vergeten. We hebben boek en schrift aan de kant geschoven en proberen de beestjes een wedstrijdje te laten doen. Er zit haast geen beweging in, wat een slome diertjes! Ineens hoor ik gekuch naast mijn tafel. Als ik verschrikt opkijk torent daar de meester hoog boven mij uit. “Zo dames,” zegt meester van de Berg, “jullie mogen boek en schrift dichtdoen en in de hoek gaan staan. Opschieten!” De hele klas kijkt toe hoe wij zijn gebod opvolgen. Rita moet in de hoek bij de deur staan en ik in die bij het raam. Tussen ons in staan lage kasten, dus we kunnen elkaar wel zien. We schieten in een zenuwachtige proestlach, maar de meester weet daar snel een eind aan te maken. “Jullie mogen daar de rest van de middag blijven staan! Zijn jullie nou helemaal gek geworden? Nog staan lachen ook!”

Meester van de Berg is niet aardig. En hij is dik. Hij stinkt naar zweet en naar shag. Er staat een asbak op zijn bureau en aan het eind van de dag ligt de asbak helemaal vol met peukjes. En er mag nooit een raam open, want dan vindt hij dat het tocht. Nee, die nare walm in de klas, dát is fijn, nou goed! We hadden hem al als meester in de derde klas en nu kregen we hem ook nog eens in de vijfde klas. Dat was een tegenvaller. Dat kwam omdat meester Boonstra was verhuisd. Dat was wel een aardige meester. Ik had graag bij hem in de klas terecht willen komen.
Het laatste uur van de middag kruipt voorbij. Ik word wiebelig van het staan. Dan ga ik weer op mijn linkervoet staan, dan weer op mijn rechter... Eindelijk gaat de bel.
De meester zegt: “Handen samen, ogen dicht, we gaan danken. Na het danken zetten jullie je stoel zachtjes op de tafel en dan mogen jullie naar huis. Behalve die twee dames in de hoek, die wachten op mij.” Ik doe in de hoek ook maar mijn handen samen en ogen dicht. Stel je voor dat de meester daar ook nog kwaad om wordt! Wel word ik duizelig van staan met mijn ogen dicht. Na het ‘amen’ klinkt het kabaal van de stoelen, gepraat van de kinderen en even later is de klas leeg. De meester loopt altijd mee naar buiten om te kijken of er niemand fietst op het plein.

Voorzichtig kijk ik naar Rita. Zij kijkt ook naar mij. Ik kan haar gezicht zien dat ze heeft gehuild. Haar schouders schokken nog een beetje. “Denk je dat we nog lang moeten blijven?” fluister ik. “We missen zo wel de bus.” We zitten in Emmeloord op school, maar we wonen in Marknesse. Daar zijn ook wel lagere scholen, maar geen gereformeerde. En daarom moeten wij elke dag heen en weer met de bus: om naar een gereformeerde school te kunnen gaan.
“De meester zal zo wel komen,” fluistert Rita terug. “Wees nou maar stil; straks hoort hij je en dan moeten we nog langer blijven.” We zijn weer een tijdje stil. Eerst horen we nog wat rumoer in de verte, afkomstig van het schoolplein, maar dan wordt het stil. Heel stil.

Ik waag een blik achterom. Normaal hangt het colbertjasje van de meester over de rugleuning van de stoel. Zijn tas staat altijd naast zijn bureau. Maar de tas en het jasje zijn beiden verdwenen. Voorzichtig doe ik een paar stapjes naar achteren, zodat ik in de gang kan kijken. Ik zie niemand. Een blik op de klok leert me, dat het al half 4 is. Terwijl om 3 uur de school al is uitgegaan.
“Rita, ik denk dat de meester al weg is,” spreek ik mijn angstige vermoedens uit. Rita kijkt me verschrikt aan. “Dat kan toch niet?” zegt ze. Ik knik. “Kom mee, we gaan kijken of er nog iemand is. Mijn moeder wordt anders ook hartstikke ongerust!” Rita aarzelt. “Ik durf niet,” zegt ze. “De meester had gezegd dat we hier moesten blijven staan.”
“Maar toch niet de hele nacht! Kom op, ik ga zoeken. Misschien hebben ze wel een vergadering en is hij ons vergeten!” Dan is Rita ook overtuigd. We lopen de lege gang door. Hier en daar hangt nog een vergeten jas of tas aan de kapstok. Het is raar om door een lege school te lopen. Net of de ziel er uit is. We zien niemand en worden steeds vrijmoediger. We openen klaslokalen en brullen ‘Hallo!’ naar binnen, maar geen respons. Als we aan de buitendeur voelen blijkt deze op slot te zijn. Voorzichtig doen we de deur van de kamer van de meesters en juffen open. Beschroomd, want we komen hier eigenlijk alleen als we jarig zijn of met een jarige mee om de meesters en juffen te trakteren. Maar ook hier is het stil en verlaten.
Tenslotte het kantoortje van de hoofdmeester. En ook daar is niemand. Op het bureau staat een telefoon. “Ik ga mijn moeder bellen,” zeg ik kordaat. De daad bij het woord voegend pak ik de hoorn van de haak en draai ons nummer. Gelukkig krijg ik direct mijn moeder aan de telefoon. Ze is heel erg boos, maar niet op mij, maar op de meester. “Probeer eens of je via een raam naar buiten kan? Ga maar kijken, dan blijf ik even aan de lijn.” Rita en ik rennen ons lokaal weer in. Onze klas grenst aan het plein. Het zijn schuiframen. Als je de zwarte knop indrukt, dan gaat het raam open. Ik ren terug naar de telefoon. “We kunnen wel door het raam naar buiten mam, maar ik weet niet of we het raam dan weer goed dicht krijgen.” “Dat kan me niks schelen,” bromt mijn moeder. “Dat is de schuld van de meester. Maar kom eerst maar naar huis, dan bel ik daarna je meester wel.”

Gelukkig halen we de bus van 10 over 4. En om kwart voor 5 ben ik thuis. Mijn moeder had beloofd om ook de moeder van Rita in te lichten, zodat zij ook niet in ongerustheid hoefde te zitten.
Als ik binnenkom krijg ik eerst een groot glas drinken. Dan vertel ik wat er precies gebeurd is, en waarom ik in de hoek moest staan. Mijn moeder pakt ondertussen het informatieboekje van school en draait het nummer van de meester. Ik hoor haar zeggen: “Ja, dag meneer van de Berg, met de moeder van Trudy. Mijn dochter is vanmiddag niet thuisgekomen uit school. Weet u of ze misschien met een vriendinnetje is meegegaan? Normaal gesproken weet ik altijd waar mijn kinderen zijn.” Ze geeft een dikke knipoog aan mij. Ik moet lachen. Ze wil hem natuurlijk aan het schrikken maken en daarom zegt ze niet dat ik al thuis ben. “Hallo? Bent u daar nog?” hoor ik mijn moeder zeggen. En dan gaat ze verschrikkelijk tegen mijn meester tekeer. Ik vind het geweldig! Ze vertelt hem dat ze het onverantwoordelijk vindt dat hij zomaar twee meisjes heeft opgesloten in de school en dat het schandalig is dat hij ons is vergeten en dat het sowieso belachelijk is om twee kinderen van 11 uren in de hoek te laten staan. Ik straal. En ben trots op mijn moeder.
“En? Schrok hij?” wil ik weten als mijn moeder heeft opgehangen. “Ja. En terecht. En verder was het een gesprek tussen grote mensen!”

Die avond komt mijn moeder terug op de beestjes in mijn haar. Ze kijkt, maar ze heeft geen idee wat het zijn. Ze besluit om een kennis van ons op te bellen die wijkverpleegster is bij ons in het dorp. Wij noemen haar altijd zuster Hoving. Als mijn moeder aan haar beschrijft wat ze gevonden heeft in mijn haren, en dat ik ook zo’n jeuk heb op mijn hoofd, weet zuster meteen wat er aan de hand is. “Luizen?” hoor ik mijn moeder vol walging roepen. Ik schrik. Vroeger hadden ze in arme gezinnen waar alles arm en vies was toch vlooien en luizen? Heb ik ze ook? Van ellende begin ik weer op mijn hoofd te krabben. Alleen het idee al...

Mijn moeder krijgt advies van zuster en gaat naar de apotheek. Ze komt thuis met een grote fles met doorzichtig spul en met een stofkam. Boven een wit papier kamt ze daar mijn lange blonde haren mee. Er komen wel dertig beestjes uit mijn haar. Ik gruw ervan. Dan moet ik mijn haren nat maken onder de kraan en sprenkelt mijn moeder de hele inhoud van de fles over mijn haren heen. Het brandt op mijn hoofdhuid en ik huil van de pijn. Mijn moeder vindt het ook verschrikkelijk. “Het moet kind, het spijt me,” zegt ze. “En als ik het op deze manier niet wegkrijg, dan moet je haar worden afgeknipt.” Dat wil ik niet. Voor geen goud. Mijn lange blonde haren zijn het enige mooie wat ik heb. Dan maar bijtend stinkend spul op mijn hoofd. Als de behandeling klaar is, knoopt mijn moeder een theedoek om mijn hoofd. Die moet daar 24 uur blijven zitten. Het wordt de langste dag van mijn leven. Het is een geur waar je niet aan gewend raakt. Als de theedoek eindelijk van mijn hoofd mag en ik mijn haren met shampoo mag wassen komt mij dat voor als de heerlijkste geur van de wereld.

Mijn moeder heeft de school gebeld om aan de directeur te vertellen dat ik luizen heb en dat volgens de wijkverpleegster alle kinderen dienen te worden nagekeken. “Die luizen heeft ze vast op straat opgelopen,” antwoordt de directeur. “Luizen komen op mijn gereformeerde school niet voor.” Dan zegt mijn moeder dat mijn zus en ik niet eerder op school komen, dan dat alle kinderen zijn nagekeken en dat luizen bovendien echt niet weten of ze op een gereformeerd hoofd zitten, of niet. Ze is erg kortaf tegen hem en dat is ook wel te begrijpen. Ze heeft het hele huis met bezemen moeten keren om van die luizen af te komen. Het beddengoed moet worden gewassen, de andere kinderen moeten ook worden nagekeken, maar gelukkig hebben mijn zussen en mijn broertje geen luizen. Alleen ik.

Toen uiteindelijk op aandringen van onze wijkverpleegster en mijn moeder toch alle kinderen van de school werden onderzocht op luizen, bleek er een plaag te zijn. De daaropvolgende dagen zaten de meeste klassen maar halfvol. Bij mijn terugkeer op school werd nergens over gerept. Niet door de meester, niet door de kinderen. Niemand praatte over luizen. Er rustte toch kennelijk een groot taboe op.

Voor mij is het een traumatische ervaring geweest om luizen te hebben en als kind zo’n behandeling te moeten ondergaan. Nog jaren daarna werd ik al panisch als ik maar een beetje jeuk op mijn hoofd had.
Maar het is me gelukkig sindsdien altijd bespaard gebleven. Luizen heb ik nooit meer gehad, maar ik heb nog erg vaak voor straf in de hoek moeten staan...