10. Hein schrijft zijn logboek


"Lief logboek..", schreef Hein Pietersz in zijn logboek, terwijl de zwarte raaf stil op zijn rechterschouder rustte. De Hollandse piraat, in 1602 geboren te Amsterdam, zat in de kapiteinshut van zijn schip d'Enter ende Lete, aan het kleine tafeltje naast zijn hangmat.
Hein, die bij leven uit zou groeien tot de grootste vijand van de VOC, en onder meer berucht werd als kielhaler van St. Nicolaas, als herontdekker van Amerika en als overwinnaar van de botervloot-, was geemotioneerd, want een prachtig dwarrelende vlinder had zijn vleugeltjes verbrand in de kaars die in een fles op zijn tafeltje stond. Hij veegde de tranen uit zijn ogen, vermande zich, en doopte de pen in de inktpot om krassend verder te schrijven:

"Ik heb vroeger in het Rasphuis weliswaar nooit leren schrijven, maar toch lukt het me nu.
In sommige vehalen kan blijkbaar alles.
Welnu: gisteren, de achtsten April van het jaar des Heeren 1621, heb ik met mijn schip d'Enter ende Lete de haven van Amsterdam verlaten. Vandaar zet ik, tesamen met mijn twaalf duistere discipelen, koers naar de schat met de zeven schatkaarten, te vinden op Nieu-Flevolandt in de Oost.
Aan het eind van de middag zijn we echter gestrand op Pampus. Aldaar hebben we een graanschip uit Riga twaalf vaten rum afhandig gemaakt. Zodoende is alleen Sjaak Hekkebraak nuchter gebleven.
En dat trof, want hij moest koken.

Dat was eerlijk geloot, want alle schobbejakken aan boord van d'Enter ende Lete moesten een getal raden onder de twaalf, dat even groot was als nul. Sjaak Hekkebraak had het als eerste geraden, en schotelde bij het vallen van de avond mij, en mijn elf andere varensgezellen, geroosterde stokvis voor, met een bak mengsel van zuurkool, pruimen en grauwe erwten.
"Het lijkt wel duivels diarree!", had een van de mannen geschreeuwd. Het bleek J.A. Endenee te zijn, een uit zijn ambt gezette dominee uit Leiden. Hij zag er onguur uit, maar hij had wel gelijk.
Het eten van Hekkebraak leek op diarree van de duivel, maar smaakte nog erger! Vanochtend waaiden er dan ook stormachtige winden ende gassen door onze pikbroek! We hadden er moeiteloos Kaap de Goede Hoop Stront mee kunnen ronden, zoveel benedenwindse onrust ende ontij. Doch met bruine zeilen komen er geen havens in zicht, dus nu koerst d'Enter ende Lete langzaam richting de stad Hoorn.
Nieu-Flevolandt is nog ver. Erg ver."

Hein stopte even met schrijven. Doch hij vervolgde zijn duistere geschrijf, dat uit zou groeien tot schandschrift van de Zeven Povincien:

"Alzo: vandaag, de negende april heb ik besloten een logboek bij te gaan houden." Hij stopte met schrijven. Wat er verder ging gebeuren zou hij die avond, of anders de volgende ochtend of middag wel in zijn logboek schrijven, zo besliste hij gedecideerd.

Drie dagen later, op de late avond van de twaalfde april, noteerde hij in zijn logboek: "Twaalf April."
Hij tuurde wat voor zich uit, en keek naar zijn logboek. Hij had de kolommen 'Maand' en 'Dag' reeds ingevuld, maar de rest van de linkerbladzijde was nog leeg. Toch had Hein nog wel wat op te merken in de derde kolom: 'Aanmerkenswaardige Zaken, Ontdekkingen ende Voorvallen'.

Na slechts vijf dagen op zee, vreesde Hein alreeds muiterij. En degene die voor dat snode plan verantwoordelijk was, zou hij morgen voor de mast aanwijzen. Met een welgemikte dolk in het hart. Dan wist iedereen aan boord wie de verrader was.
En wist iedereen ook wie hij, Hein Pietersz, nu daadwerkelijk was.
Hein was nooit te beroerd om zich voor te stellen.
(wordt vervolgd)