De giraffe en de chihuahua

Ondertussen, op de Eeuwige Jachtvelden:
Marius plaatst zijn lange benen in een split in een poging om zijn lange nek weer bij het heldere bronwater te krijgen. Je zou toch verwachten dat dingen makkelijker werden als je in het paradijs terecht zou komen, maar helaas: de anatomie van een giraffe verandert niet na zijn dood. Andere dingen zijn er flink op vooruitgegaan: eindelijk voelt hij de grote gele zon op zijn geblokte huid. Ook proeft hij de verse bladeren van de nieuwe bomen, waarvan hij dacht dat het slechts een mythe was die zijn familie in Denemarken hem altijd had verteld. Marius kijkt om zich heen en is gelukkig.

Plotseling hoort hij een onbekend geluidje laag bij de grond. Marius strekt zijn nek nieuwsgierig uit, tot zijn kop bijna onder zijn achterbenen doorkomt. Nu hij dichterbij is, ziet hij een raar klein wezentje. Het heeft ook vier poten en een staart, maar het gekke kleine ding heeft geen noemenswaardige nek. Wel ziet Marius twee belachelijk uitpuilende ogen. “Wat ben jij?”, vraagt hij het kleine gekke ding. “Ik ben een chihuahua en ik heet Chelsea”, zegt het kleine keffertje. “En wat kan jij allemaal, Chelsea?”, vraagt Marius. “Ik kan blaffen en ik pas in een theekopje”, antwoordt Chelsea. “Waarom?”, vraagt Marius. De chihuahua haalt haar ieniemienieschoudertjes op.

Marius blijft nieuwsgierig naar de chihuahua. Zo komt hij erachter dat ze in Nederland heeft gewoond voor ze de Eeuwige Jachtvelden bereikte. Ook vraagt hij naar haar familie, maar daar krijgt hij al gauw spijt van: “Mijn papa is de vader van mijn mama, maar ze wonen niet bij elkaar. Opa is een neef van mijn papa, maar van oma weet niemand waar ze vandaan komt omdat ze geen stamboom heeft. Schande in de familie! Mijn mama is ook de zus van mijn neef en ik speelde als klein chihuahuaatje graag met mijn nichtjes en neefjes die ook tegelijkertijd mijn halfbroers en –zussen waren. Toen werd ik plotseling weggehaald en moest ik naar mensen toe. Dat was eng, maar ook wel leuk. Ik werd buiten in de kou altijd gedragen door mijn baasjes. En op een dag werd ik voorgesteld aan een nieuw vriendje. Ik vond hem leuk en ik was net loops, dus hij en ik jeweetwel…” Marius kijkt haar vragend aan. “O,” roept Chelsea, “jij bent natuurlijk nog niet zo oud! Sorry. Nou ja, ik vond hem wel aardig en je raadt het nooit… Bleek hij ook nog eens mijn oom te zijn! Zo leuk!”

Marius buigt zijn lange nek terug in de verticale stand en piekert. Dan keert hij zich om naar de kleine chihuahua. “Chelsea… Ik snap het niet zo goed. Ik ben hier op de Eeuwige Jachtvelden terechtgekomen, omdat ik in de dierentuin tussen al mijn zusjes, nichtjes en verre achternichtjes leefde. Inteelt is toch heel slecht?” Chelsea lacht. “Inteelt is lekker! Je kent elkaar toch al een beetje, dus het is niet zo eng als met een vreemde. En je wordt er mooier van, hoor. Zo ben ik nog kleiner geworden dan mijn ouders en werden mijn kleine pups nóg kleiner met nog bollere oogjes dan ik en mijn oom! En dom dat ze waren! Ze wisten amper hoe hun kleine beentjes werkten. Ik ben dan niet zo oud geworden en ben ook heel ziek geweest, maar dat hoort er nu eenmaal bij. Kleine chihuahuaatjes zoals ik zijn geboren voor kleine droompjes, maar we maken de mensen heel gelukkig!”

Marius kijkt weer sip voor zich uit. Hij weet niet zo goed wat jeweetwel is, maar hoe mooi het hier ook is, hij heeft plotseling zin om te jeweetwellen met zijn zusje. Samen uit dit mooie bronwater drinken, bijvoorbeeld. Of samen een spuugwedstrijdje houden, wie de hoogste tak kan pakken of een hardloopwedstrijdje houden. In plaats daarvan zit hij opgescheept met dit kleine gekke hondje dat haar bekje niet kan houden. Misschien, denkt Marius, moet ik haar ook maar een beetje helpen, net zoals mijn verzorger dacht dat ik geholpen kon worden door lekker lang te slapen. En kijk eens waar ik wakker ben geworden! Ze is toch wel heel erg dom. Hij kijkt naar Chelsea, die nu in elegante rondjes achter haar eigen mini-staartje aanloopt en hardop al haar familieleden noemt: “Oom Siebert, tante Blackberry, tante Chanel, tante Kawaïï, tante Blacky, tante Creamy, zus Betsy”, en zo gaat het maar door. Wat er na “broertje Danny” komt, zal Marius nooit meer weten. Met één welgemikt schot plaatst hij zijn volle achterwerk op dat kleine arme ding. Dat is beter voor haar. En voor hem.

De giraffe Marius is in de dierentuin gestorven. Kerngezond, maar met de genenpotentie om zijn toekomstige nageslacht permanent ziek te maken door inteelt. Castratie of verkoop was geen optie, volgens de dierentuin: castratie zou zijn natuurlijke gedrag hebben verstoord, wat hem alleen maar tot een zielige giraffe zou maken. Verkoop mag niet volgens de beleidsregels van de overkoepelende organisaties van dierentuinen.

Dierentuinen zijn zeer nauwkeurig met het fokbeleid: er is immers maar een relatief kleine populatie van iedere diersoort aanwezig en die moet gezond blijven, voor het welzijn van de dieren en het voortbestaan van de soort. Als dat niet gebeurt, ontstaan situaties als in de Nederlandse hondenwereld: enkele rashonden zijn zo erg doorgefokt op het uiterlijk, dat ze genetische ziekten hebben overgedragen en sommige rassen bijna niet meer te redden zijn. Deze honden lijden aan gewrichtspijn, hoofdpijn, oogziekten en veel meer kwalen. Gelukkig grijpt de overkoepelende organisatie van hondenrassen nu wel in. Er moeten strakkere regels komen, om te zorgen dat honden niet alleen mooi, maar vooral gezond zullen worden. De overheid steunt dit initiatief. 

Hoe het echt ging met Marius? Marius ging voor de leeuwen. Letterlijk. Omdat hij een mogelijk gevaar voor de genenpopulatie kon betekenen.