Reptielenspreekuur

Enige tijd geleden kwam er een nieuwe huisgenoot in het studentenhuis. Een rustige jongen, heel vriendelijk en aardig. Hij bracht geen drumtoestellen mee naar binnen, geen wiet, geen grote geluidsinstallatie: het leek in alle opzichten een goede match te worden. Zelfs zijn huisdieren waren rustig: zijn kamer was het lichtbaken van vele terraria. Stille hagedissen, stille gekko’s, stille slangen en stille vissen. Het kon niet beter!

Het ging dan ook enige tijd goed. Zo nu en dan stond ik per ongeluk met mijn voet op een ontsnapt krekeltje, maar dat was het ook wel. Maar op een dag ging het mis. Ik hoorde een flink geknirp, getjirp en geratel. Langzaam sloop ik de trap af. Het was stil. Eenmaal boven hoorde ik het weer, maar bij iedere beweging stopte het geluid. Na lang zoeken vond ik de bron: de gangkast stond vol met bakken luidruchtige krekels, die met hun achterwerken een compleet orkest aan geluiden richting mijn trommelvliezen torpedeerden toen het licht aanging.

Snel gooide ik de deur weer dicht, maar dit verhaal was nog niet voorbij. Iedereen die ooit krekels heeft gehad, weet dat het onmogelijk is om er altijd maar één uit het bakje te krijgen, laat staan dat het bijna onmogelijk is om juist bij een luidruchtige soort een bakje níet te laten vallen. En dat geschiedde. De eerste twee dagen was er een invasie van krekels in het hele huis. Ze zaten in de gang, wc, keuken, douche. Ik kon nergens gaan zonder een angstig kreetje uit te slaan omdat er weer een krekel wegsprong.

Na enkele dagen werden er steeds minder krekels in het huis gevonden, maar de herrie werd er niet minder om. De hele plaag had zich verder verspreid naar de tuin en de verdere omgeving. ’s Avonds leek het wel of je ergens op de heide zat, in plaats van in de binnenstad: de krekels communiceerden lustig met hun achterlijfjes naar al hun vriendjes en familieleden in alle achtertuinen van de straat. Op dat moment hoorde ik het ineens van heel dichtbij: er zat er een in mijn kamer.

Ik kan heel veel hebben, maar een krekel op mijn kamer was de grens. Het was nog erger dan de bevroren gekko in de vriezer, de ingevroren rattenlijken naast mijn brood, de pakjes bloedwormen voor zijn vissen, de ontsnapte gekko in de gang, en de zelfgefokte babymuisjes in het tuinkastje die als voedsel zouden dienen voor die koudbloedige monsters. De krekel moest dood.

Zes dagen lang ben ik als een gek bezig geweest met de zoektocht naar de krekel. Hij zat verstopt achter mijn verwarming. Als ik dichterbij kwam, was hij stil. Ik bleef urenlang stilzitten, lokte het onding met de geur van appelkwarktaart, zette mini-valletjes op, maar niets hielp. Ik zag hem wel, met zijn gluiperige oogjes. Zijn kleur veranderde, hij muteerde en begon steeds meer op een enge kakkerlak te lijken. Overdag slaakte ik bij ieder sprongetje van het beest een kreetje, ’s nachts zat hij te knisperen en ratelen om de hulp van zijn soortgenoten te roepen. Eén van ons moest dood, en ik wist zeker dat ík het niet zou zijn.

Niets hielp. Uiteindelijk ging ik naar het reptielenspreekuur van mijn huisgenoot beneden, om zijn advies in te winnen. Dat had hij niet. Wel beloofde hij dat hij geen luidruchtige krekels meer zou kopen. Eén ding wist ik zeker: ik geloof nooit meer dat reptielen in huis altijd leiden tot rust in huis, zolang de beesten die zij eten wél kabaal maken. En de krekel? Ik was er zo aan gewend geraakt, dat ik het geluid op een gegeven moment nauwelijks meer hoorde. Uiteindelijk was het geluid helemaal niet meer te horen: hij was uit zichzelf vertrokken. 


De Universiteit Utrecht houdt een reptielenspreekuur, omdat veel eigenaren van deze exotische dieren vaak niet weten wat hun dier nodig heeft en wat er bij hun verzorging komt kijken.