Schijt aan het strand - vakantiecolumn
De Duitse abortuswetgeving is streng, maar staat acute afdrijving toe als de ongeboren vrucht over gevoel voor humor blijkt te beschikken.
Toch moet je als Duitser over een behoorlijke dosis humor beschikken als je jezelf veroordeelt tot een vakantie in Nederland. Nederland; dat parkeerterrein aan de Noordzee, waar je met de nek wordt aangekeken als je je uitdrukt in umlauten en derde naamvallen.
En waar het woord ‘mof’ zowel staat voor Duitser, als voor een verloopstuk in een schijtpijpleiding.
Zelf weten we niet hoe gauw we ‘s zomers uit onze geasfalteerde moerasdelta weg moeten vluchten, maar juist dán maken de Helmutjes en de Wolfgangetjes zich serieus op voor een uitgesproken kutvakantie in Nederland.
Waar ze zich desondanks uitstekend blijken te vermaken aan onze stranden. Met name in Scheveningen, waar in de zomermaanden de Mercedessen en BMW’s bumper aan bumper staan geparkeerd.
En die Scheveningers hebben toch al zo weinig ruimte. Hun hele hebben en houwen speelt zich af op die lullige twee vierkante kilometer. Eigenzinnig ook, want Scheveningers hebben de rest van Nederland helemaal nergens voor nodig.
Scheveningers… Een volk, zeg maar, dat al een routeplanner en een blindengeleidehond nodig heeft als ze met lijn 11 richting Den Haag één halte te ver doorrijden. Een volk dat al heimwee krijgt als ze vanaf de vuurtoren te lang naar het binnenland kijken.
Ik heb Scheveningers nooit zo goed begrepen. De mannen willen allemaal de zee op. Onbegrijpelijk, want de vrouwen ogen bijna zonder uitzondering strak, blond en hebben benen tot in de nek. En de moeders van die vrouwen ook, al hebben die daarvoor wel menige ‘liftvakantie’ bij dokter Schumacher door moeten brengen. Uiteindelijk eindigen ze allemaal in klederdracht achter een looprek, dus weet je ook hoe al die wijven eruit gaan zien later.
Ze zijn stug, onbenaderbaar en willen gek genoeg tóch een Scheveninger als het er op aan komt.
Niettemin kwam één van mijn eerste vriendinnetjes uit Scheveningen, maar lang heeft dat niet geduurd. Ze was de dochter van een visser en dat wilde ze weten ook. Gék op vissen was ze. Helemaal waus van die beesten. Tong-zoenen had bij haar dan ook een heel andere betekenis. Ze heette trouwens Vrolijk, maar wat was dát een bloedchagrijn.
Je zou zeggen; de ruisende zee en de gierende westenwind zouden een aardige inspiratiebron kunnen vormen voor een specifiek Schevenings zelfbewustzijn. Een eigen cultuur, die de invloed van het toerisme uit Duitsland weerstaat in plaats van lijdzaam gedoogt.
Natuurlijk, Scheveningen heeft z’n eigen klederdracht. En ja, je hebt er het gereputeerde en o zo vrome vissersvrouwenkoor, dat gespecialiseerd is in zwaar christelijk aangezet repertoire. Al schijnen ze zich stiekem ook te wagen aan schalkse liedjes als: ‘Voor een schol is mij niets te dol’ en ‘Ik vind Ellevis lekkerder dan schellevis’.
Maar verder heeft Scheveningen op cultureel niveau weinig te bieden. Je kon er in vroeger dagen nog wel voor terecht in het Kurhaus; althans als je liefhebber was van de combinatie tussen schuifelende pianojazz en de geblokte zang van Pia Beck, van wie mensen die het konden weten beweerden dat dat een omgebouwde bouwvakker was.
En je hebt daar natuurlijk de jaarlijkse karaokewedstrijd van astmavereniging: ‘Cara Oké’; met steevast als motto: zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen.
Nee, Scheveningen lijkt cultureel niet zo veel in huis te hebben, al moet ik bekennen dat ik me er ook niet echt in heb verdiept de laatste jaren. Zo blijkt Schollenpop een specifiek Schevenings popfestival te zijn, terwijl ik toch altijd dacht dat een schollenpop een harige visvormige knuffel was, waarmee kleine Scheveningertjes in slaap werden getimmerd.
Je zou het na het voorgaande misschien niet zeggen, maar twee van mijn beste vrienden zijn Scheveningers; alle twee zijn ze verzot op koken en één daarvan is zelfs dames- en herenkapper.
Alle reden dus om aan hun geaardheid te twijfelen.
Voor de zekerheid zet die knipnicht daarom gemiddeld eens per vier jaar een vers en goed gekapt kind op de wereld en die andere keukenprins haalt z’n kookgerei alleen maar tevoorschijn als daarmee vrouwenvlees kan worden opgewarmd.
Waarbij zwerftypes als ik altijd bij Frans, want zo heet ie, mee mogen eten.
En als mij weer eens drie keer in vijf minuten naar het straatnieuws wordt gevraagd, dan ga ik naar Fred Spaans van ‘Kappers aan zee’ in de Keizerstraat. Daar kijk ik altijd naar uit, want het is behalve een haarkunstenaar zo mogelijk een nog betere entertainer.
Ik ga tegenwoordig speciaal naar Scheveningen om Spaans en Frans te spreken.
Niettemin is ’s zomers de voertaal Duits. En ook het strand en de duinen zijn Duits. Daar is niks Schevenings meer aan. Dat spul wordt allemaal opgespoten of aangevuld met zand uit alle windstreken. Zo zat ik eind tachtiger jaren in het kader van de manuele expressie heel pedagogisch een geweldloos zandkasteel voor mijn zoontje te bouwen; bleek de zandaanvulling dit keer uit Bergen-Belsen te komen en groef ik een Joodse schedel op. Ik redde de situatie door het voorwerp vlak bij het verbaasde hoofd van mijn nazaat te houden en te zeggen: “Als je goed luistert, kan je de zee horen”
“Ik hoor alleen maar Dùitsâhs, pappa”, sprak hij toen.
En inderdaad, de zee werd ruimschoots overstemd door driftig kuilen gravende Oosterburen. Waarom eigenlijk, zo vroeg ik mij af? Zijn ze nog op zoek naar achtergebleven collega’s? Of is het omdat ze anders niet op hun buik kunnen liggen?
Pas jaren later, in de zomer van 2004, had ik wat dat betreft een aha-erlebnis. Vlak na de uitschakeling van de Duitse Mannschaft op het EK in Portugal zag ik hoe een Oosterbuur ter hoogte van strandtent ‘Peukie’ zich met een handdoek om zijn middel over zo’n kuil liet zakken om zich vervolgens uitgebreid anaal te ontlasten. Geniepig en genoegzaam boetseerde hij een goedgelijkende Clarence Seedorf om die vervolgens met een dieptepass richting Nieuw Zeeland te sturen.
Die badgasten hebben gewoon schijt aan onze stranden!
Pas in het bijzijn van Duitsers trouwens op met het gebruik van het begrip ‘Aha-Erlebnis’. Bij ons betekent ‘aha’, dat je je verbaast over de zoveelste Albert Heijn-vestiging, maar bij hun staan de initialen A.H. voor een heel andere kleine zelfstandige.
Hoewel bepaald geen surftype en door Moeder Natuur in al haar rechtvaardigheid toebedeeld met een kippenborst, schreef deze besnorde middenstander ooit het gezaghebbende werkje ‘Mein Strand’.
Anders is het niet te verklaren waarom ons strand ook in vredestijd nog door de Duitsers wordt bezet.
© Karel Kanits