Vrijheid moet je vieren

Mijn opa stierf ergens in de jaren ‘80. In het huis waar hij al 20 jaar als weduwnaar woonde, vonden we een schat aan curiosa dat het leven van het gezin waar mijn vader uit stamde prachtig illustreerde. Hoedjes en jurken van oma, die ik nooit gekend heb, stokoude kasboeken, een paar zelfgemaakte houten kleppers – gedateerd 1911 en gesigneerd door opa – en een doos vol knopen van de jassen van de melkventers die hij in dienst had, om maar een paar dingen te noemen. Voor mij, als 16-jarige, kwam de generatie van mijn grootouders tot leven. Maar het meest fascinerende relikwie van allemaal was een oude kalender.

Het was op een avond laat in de zomer dat mijn vader thuis kwam met het een en ander aan prularia uit het huis dat hij en zijn broers en zussen aan het leeghalen waren. Onder grote belangstelling van mij en mijn zusje zette hij de snuisterijen één voor één op tafel. Allebei hadden we geen aandacht voor het bundeltje papier onder zijn arm, totdat hij het met een triomfantelijke zwaai op tafel legde. Aan de kalender was, op een enkele aantekening na, niets bijzonders te zien, behalve dan het jaartal: 1940. Zonder een woord te zeggen, begon mijn vader één voor één de kalenderbladen om te slaan. Februari, maart, april. Met een feilloos gevoel voor drama sloeg hij tergend langzaam nog één blad om. Daar, op 10 mei om precies te zijn, was mijn grootvader begonnen in zijn klassieke handschrift een verhaal te vertellen.

“Ze hebben het gedaan, die rotmoffen. Nederland is in oorlog.” Met die zin opende hij een relaas dat in keurige, regelmatige letters begon onder die historische datum. In de dagen daarna werd zijn schrift onrustiger, venijnig haast. Waar hij eerst nog genoeg had aan het vakje om de datum, werd de schrijfruimte hem al gauw te klein. Hij paste zijn lettergrootte aan en kriebelde kantlijnen vol. Ik las over woede, frustratie, angst en zorgen. Zorgen om zijn 10 kinderen en zijn vrouw, die in verwachting was van het elfde kind: mijn vader.

Wat volgde was een van de meest indrukwekkende oorlogsverhalen die ik ooit onder ogen heb gekregen. Mijn ouders werden allebei geboren in de oorlog. Hun herinneringen strekten niet verder dan wat geknal, de donkerte in de schuilkelder en de angstige ogen van hun ouders. Afgezien van verhaalflarden over rondvliegende granaatscherven en een geheimzinnige anekdote over een familielid dat een paard stal van de Duitsers om het te slachten, hoorde ik mijn familie nooit praten over de oorlog. Maar mijn opa schreef, schreef in de taal van zijn hart. Over zijn persoonlijke strijd tegen de Duitse bezetters die hem wilden dwingen zijn bedrijf, een zuivelinrichting, in dienst van de nazi’s te stellen. Hij weigerde. Ik las over zijn verbeten volharding in woorden die ik me niet kon voorstellen uit de mond van de statige, stijve man die ik kende. Ik las over de represailles van de Duitsers, die zijn koppigheid wilden breken en de angst die hij daarbij had, niet om zichzelf, maar om zijn gezin. In steeds puntiger wordende letters pende hij zijn trots en de teloorgang van zijn bedrijf neer. Tot zijn kalenderdagboek eindigde, in december 1940. Het zou nog vierenhalf jaar duren voor de dag kwam die we vandaag herdenken: de bevrijding.

Ik was 16 jaar oud toen ik begreep wat Bevrijdingsdag eigenlijk betekende.

Afschaffen? Nee, doe maar niet. Vrijheid is meer dan een keer in de vijf jaar een vrije dag. Vrijheid moet je vieren. Tot in lengte van dagen.