8. Sjaak Hekkebraak, de verrader?


In het vorige deel is het piraat Hein Hoerenzoon Pietersz -zoon van Katrijntje Tippel en nog iemand- gelukt om twaalf zeeschuimers te ronselen voor zijn reis naar het schateiland Nieu Flevolandt. Zal het hem dan toch lukken om de schat met de zeven schatkaarten te vinden?
Plaats: Amsterdam. Tijd: 23:59 uur, ergens in april, begin 17e eeuw.
Hein is met zijn twaalf varensgezellen onderweg naar zijn schip, dat aan de Peperwerf ligt in het oosten van de stad. Vanaf daar wordt de volgende ochtend eindelijk van wal gestoken, koersend naar Nieu Flevolandt! Doch onderweg, bij hoerhuis 'Huyze Syfilus' aan de Oudezijds Voorburgwal, vindt een mysterieus voorval plaats. Een ogenschijnlijk onbelangrijk voorval, dat de geschiedenis van Hein Pietersz, en ook die van de Republiek der Zeven Provincien, nog erg noodlottig zou gaan worden.

De galm van de laatste, twaalfde klokslag van de Oude Kerk was langzaam vervlogen in de nacht. Hein stond aan de grond genageld.
Was dat warempel niet die malle, zwarte 50-Floryn achter dat middelste raam op de eerste verdieping? Aan de overkant zag hij de uitkijkneger 50-Floryn achter het middelste raam op de eerste verdieping van 'Huyze Syfilus'. Hein tuurde nog eens goed. Ja hoor! Bij Truitje de luizige snuifhoer! Een truitje had Truitje echter niet meer aan. De katoenplukker wist zich wel raad met haar. "Net nu ze drachtig is", mopperde Hein. "Als ze zwanger van hem raakt krijgt mijn bastaardzoon een halfbloedje als halfbroer. Hoe moeten we hem noemen? Dubbeltje of Geenstuyver? Een kwartje zal hij in ieder geval nooit worden."

Hein draaide zich om, en liep naar de mannen die een eindje verderop aan het einde van de steeg stonden te wachten. "50-Floryn zal zijn weg naar mijn schip wel weten te vinden. Hij wel!". Hein liep de Korte Niezelsteeg uit, waar de andere tien manschappen hem opwachtten. De kleine dikkerd naast hem, Sjaak Hekkebraak, liep bibberend achter hem aan.
Hein dacht na. "Waarom bibberde die kleine nu ook alweer? Ik kan er niet meer bij!"
Hij hoorde verderop weer een kerkklok middernacht slaan. "Niks gek! Het is hier natuurlijk een minuut vroeger, en de wijzers van de klokken nabij Rapenburg gaan tegen de klok in."
De twaalf slagen van de klok herinnerde hem aan de twaalf galgebrokken die met hem de reis naar Nieuw Flevolandt zouden gaan maken.
Elke klokslag klonk als een tegenslag.

De maan was voor even tussen de wolken tevoorschijn gekomen, en verlichtte met een akelig schijnsel de tien schobbejakken aan het einde van de steeg. Zij die hem zouden vergezellen op zijn schip 'd'Enter ende Lete'. Hein duwde ze vooruit, en nam zelf wat afstand. "Koers maar naar de Montelbaanstoren!", riep hij nog, terwijl hij verder nadacht. "EEN van hen, Sjaak Hekkebraak, wordt in de gracht gekieperd. EEN ander, 50-Floryn, kan hem niet geduwd hebben, want die zat al binnen in dat hoerhuis voordat het gebeurde. Waarom werd Hekkebraak zo plots gered uit het water, door twee nachtwakers van de stad Amsterdam? Was hij opgescheept met elf vrienden en EEN verrader, of met elf verraders en slechts EEN vriend: Sjaak Hekkebraak? Hein keek voor zich, waar zijn ruwe varensgezellen dronken aan het zingen waren. Sjaak Hekkebraak drentelde er wat achteraan. De kleine dikkerd had hem ooit verraden voor zeven suikerkoeken. "Zou hij me ook verraden voor zeven schatkaarten?
Het wordt hoe dan ook een reis met vele gevaren", mompelde Hein voor zich uit, "En een reis met vele idioten!", zuchtte hij even later.

Via de Stormsteeg was het dronken gezelschap langzaam in de buurt van Heins schip 'd'Enter ende Lete' gekomen. De mannen waren onderweg vervelend en zat, maar Hein kon erg kwaad niet worden.
Hij kreeg er zelfs een steeds beter gevoel bij. Met deugdelijk en braaf volk was geen land te bezeilen. Hij had de twaalf schelmen eerder die avond vergeleken met het braaksel der Republiek. Maar..", dacht Hein, "Beter braaksel dan slaven van Jan Compagnie".

Om de sfeer erin te houden hief Hein een lied aan, dat ie nog kende van een eerdere reis, zijn enige, zijn eerste.
"In Hellevoetsluis daar staat een huis.."
Hij pauzeerde even, maar zijn mannen bleken het lied te kennen. Ze lalden de melodie aanvankelijk nog wat aarzelend mee. Hein herhaalde de eerste zin, nu luider: "In Hellevoetsluis daar staat een huis.."
"Een huis gevuld met HOEREN!" werd er mee gezongen. En verder:
"Er is een schip met lullen vergaan,
moet je die hoeren zien LOEREN!

Stamp je ballen tot andijvie
Stamp je ballen tot andijvie
Stamp je ballen tot andijvie
want er is geen spleet zo heet, als m'n reet!"

De mannen hadden duidelijk schik. Niet wetend welke noodlottige avonturen ze allemaal te wachten stonden, zongen ze vrolijk vol jolijt verder:

"'k Heb jeuk aan m'n zak
'k Heb jeuk aan m'n zak
'k heb jeuk aan m'n tierelantijnen
Wij hebben grote, en jullie hebben kleine!"

Plots werd het stil. Hein en zijn manschappen stonden oog in oog,
..oog in oog met het schip dat hen naar het schateiland zou gaan brengen.

wordt vervolgd