Bloed, zweet en trainen
Hobbel, hobbel, hobbel. Of trippel, trappel, trip. Of geruisloos zweven. Dat laatste, dat zou mooi zijn. Maar nee, ik vrees dat ik toch nog het meest bij hobbel, hobbel, hobbel in de buurt zit. Dat is een kwestie van conditie: vanaf een conditioneel nulpunt loop je niet ineens als een gazelle kilometers lang sierlijk en soepel. Sierlijk en soepel rennen is ook niet iets wat ik ambieer. Ik wil het vol kunnen houden. Ik wil verder en sneller kunnen. Vreemd, want er is niet echt iets te winnen bij recreatief hardlopen.
Winnen, daar gaat het mij altijd om. Ik wil altijd de beste zijn en roep hier volgens mij steeds vaker dat ik denk dat ik in potentie de beste in alles ben. Monopoly, dat zal ik dan ook nooit van mijn leven meer spelen. Dat is namelijk een spel dat enkel draait om geluk. Niet om tactiek, inzicht of fysiek vermogen. Het schijnt dat mijn vader vroeger tegen zijn zussen valsspeelde tijdens Monopoly. Hij ontkent, maar ik zou hem groot gelijk geven. Dat is immers de enige manier om invloed uit te oefenen op de afloop van het spel. De enige manier om te winnen zonder enkel geluk.
Zo koos ik ook altijd mijn sporten. Voetbal en tennis vond ik fantastisch: je hebt zelf invloed op de afloop. Ik zat op voetbal, maar prefereerde misschien wel tennis, omdat je met voetbal altijd nog last kon hebben van falende teamgenoten. Daar moest je geluk mee hebben, en ik heb liever zelf de touwtjes in handen. Hardlopen deed ik nooit. Ja, als warming-up voor de voetbaltraining, of de verplichte coopertest op school. Verschrikkelijk, want je kon niks winnen. Natuurlijk, in theorie zou je ervoor kunnen gaan de snelste van de klas te zijn, maar dat zat er niet in: ik geloofde niet in dom rondjes lopen en had dan ook niet de conditie om de snelste te zijn.
De afgelopen tijd ben ik toch begonnen met dom rondjes lopen. Sportkleding en hardloopschoenen aan, en gaan. Waarom? Er valt toch helemaal niets te winnen? Er zijn toch helemaal geen tegenstanders? Maar ik moest wel: ik moest (en moet) wat aan mijn conditie doen. Omdat ik niet de verplichting wil hebben van trainingen en wedstrijden op gezette tijden, leek dit me de beste (en ook goedkoopste) optie. Dom rondjes lopen. Rennen. Lopen. Rennen. Lopen. Ik wissel het een beetje af. Maar ik begin het zowaar leuk te vinden.
Afgelopen maand liep ik voor het eerst een respectabel aantal kilometer aan één stuk door hard. Zonder tussendoor wandelen dus. Volgens mij heb ik nog nooit zo’n afstand gerend. Niet bij de coopertest, niet op het voetbalveld, nergens. En dat is de winst die je kunt pakken in hardlopen: verder en sneller dan je ooit was. En dan weer verder en sneller. Over een halfjaar wil ik een recreatieve 10 kilometer rennen. Soepel, en in een redelijke tijd. Daarna weer verder, en sneller. En verder. En sneller.