Ik hoef het allemaal niet te weten
Jaren geleden zat ik in de tram. Een meisje kwam luid pratend met haar mobieltje aan haar oor de tram in en kwam pal voor mij zitten. Ze had duidelijk ruzie. Ik had die dag tentamens en probeerde nog snel wat kennis in mijn hoofd te proppen voordat ik op mijn bestemming was. Dat bleek kansloos. Ook andere passagiers keken naar het luid pratende juffertje met geïrriteerde blikken. Al snel bleek dat het meisje ernstige relatieproblemen had. Ze nam duidelijke stellingen in, als zijnde: “Wat ben jij voor een klootzak, ik hoef die achterlijke rotkop van je nooit meer te zien,” en: “Wat kan mij het schelen dat je van me houdt! Ik geloof er geen donder van, teringlijer! Vanavond als ik thuiskom, dan ben jij opgepleurd met al je tyfuszooi erbij!” Boute taal. Maar na een poosje klonk haar stem iets minder snerperig en verviel ze in “Mm,” en “Oké,” gedachte-uitingen waar ik nou niet veel uit kon opmaken. Was ze aan het terugkrabbelen? Kreeg ze spijt? Wat had hij eigenlijk gedaan, dat ze zo kwaad op hem was. Gebruikte hij nu al zijn overredingskracht om haar opnieuw aan zich te binden? Opeens stond het meisje op en liep al pratend de tram uit. Hè, hoe zou het nou aflopen? En waar waren we eigenlijk? Even later liep ik de paar honderd meter terug die ik te lang in de tram was blijven zitten en kwam vijf minuten te laat in de les.
Ooit zat ik in de trein. Tegenover mij kwam een meisje zitten. Ze haalde een envelop uit haar tas en haalde daar een ietwat verfomfaaid epistel uit. Ze las wat er op het briefje stond en begon te snikken. Niet een klein, verstild snikje, maar de voorbode van een stevige huilbui. Toch probeerde ik om maar niet naar haar te kijken, want dat zou ze vast onprettig vinden. Ik las mijn boek, maar bleef wel heel lang op dezelfde bladzijde turen. Ze maakte haar tas open en zocht. Papieren zakdoekjes? Zocht ze die? Moest ik anders uit mijn tas… O nee, ze had ze al gevonden. Ze snoot lang haar neus. Las het briefje opnieuw en uit haar neus en ogen kwam nieuw vocht. Aan de andere kant van het gangpad zat een man. Hij keek ook naar haar. Maar ook naar mij. Hallo! Ik kon er toch niets aan doen dat dit kind aan het huilen was? Of zou hij denken dat ik haar aan het huilen had gemaakt? Moest ik iets aan het meisje vragen? Nee, beter maar van niet. Ze snotterde maar door en ik heb nooit geweten wat er nou aan de hand was.
Om kwart over zeven ’s morgens liep ik door de Van Woustraat, op weg naar mijn werk. Het was een koude winterdag en ik trok mijn muts ver over mijn oren. Opeens ging een deur van een woonhuis open en een man – slechts gekleed in een boxershort – landde een paar meter voor mijn voeten op de grond. “En je komt er nooit meer in!” hoorde ik een hoge vrouwenstem krijsen alvorens ze de deur met een klap dichtsmeet. Ik weet niet wie er verbouwereerder keek: die man, of ik. Onwillekeurig bleef ik staan, maar de man snauwde mij toe: “Valt er hier wat te zien, of zo?” Snel liep ik door, een glimlach onderdrukkend. Wat dacht hij nou zelf? Nee hoor, er worden elke dag voor mijn ogen mannen in hun onderbroek naar buiten gesmeten.
Een vriendin en ik zaten gezellig op een terrasje. Glaasje rosé, een beetje kletsen en mensen kijken in het zonnetje, een aangename bezigheid. Natuurlijk kwam er weer eens een zwerver naar ons toe die om vijftig cent vroeg. Het was hem kennelijk die dag gelukt om aardig wat geld op te halen, want hij was al in een behoorlijke staat van dronkenschap. We poeierden hem af. Toen vroeg hij om een sigaretje. We schudden ons hoofd. En de zwerver droop af. Maar ja, door de Korsakov wist die zwerver natuurlijk een half uurtje later niet meer, dat hij al bij ons tafeltje was geweest voor zijn bedelacties. Kennelijk had hij inmiddels wel wat geld opgehaald, want hij liep met een groot blik bier in zijn hand. Ook liep hij inmiddels niet alleen wankel, maar ook nog met een enorme natte plek in zijn broek. Smakelijk gezicht. Opnieuw gaven wij hem te kennen, niks te willen doneren. We waren nog niet uitgesproken of hij kotste zijn maaginhoud over straat. Gelukkig bleven mijn vriendin en ik verschoond van die zooi, maar we gingen toch maar aan een ander tafeltje zitten waar het uitzicht iets prettiger was.
Vanaf nu ga ik anders reageren, heb ik besloten. In situaties zoals hierboven beschreven, word ik vaak bevangen door een soort van plaatsvervangende schaamte. Ik hoor de andere kant op te kijken. Ook heb ik het gevoel dat ik wat moet doen, maar nog vaker dat ik net moet doen of ik het niet hoor of niet zie. Maar kom op, ik ben niet doof, niet blind, niet stom, maar dat wordt kennelijk wel van mij gevraagd. Een ander mag zijn hele hebben en houden tentoonspreiden, en ik moet dan maar net doen of mijn neus bloedt? Nee. Ik doe het niet meer. Ik ga me ermee bemoeien. Misschien moeten meer mensen dat doen, dan gaan mensen voortaan weer wat discreter met hun problemen om. Het lijkt normaal te zijn om in je mobiel de intiemste zaken door een tram of supermarkt te blèren.
De volgende keer als er een meisje voor mij komt zitten in de tram en al haar liefdessores publiekelijk tentoonspreidt, dan tik ik haar op de schouder. En als ze zich dan omdraait, dan zeg ik: “Wat heeft hij gedaan? Is hij vreemdgegaan? Ja? Kom maar op met die telefoon.” Zij zou mij dan wat overrompeld haar telefoon geven en ik zou dan zeggen: “Je hebt haar gehoord. Oprotten. Het is uit. Pak je spullen en verdwijn.” Ik zou de telefoon uitzetten en teruggeven aan het meisje. En dan zou ik me verder in mijn studieboek verdiepen en op de juiste halte uitstappen.
Zou ik nu in een trein stappen en een huilend meisje tegenover mij hebben zitten met een briefje in haar hand? Ik zou mijn hand uitsteken naar het briefje. “Geef eens hier? Waar zit je nou toch zo om te janken.” Zij zou mij het briefje geven en ik zou het lezen. Kijk, ik hoef het allemaal niet te weten, maar als ik dan toch een soort van deelgenoot gemaakt word van de ellende van anderen, dan wil ik ook een volledig beeld. Anders moet je het allemaal thuis uitzoeken en niet in de trein. Ik zou het briefje bagatelliseren. “Joh, iemand die zo beroerd schrijft, die moet je meteen een schop geven. Niet om janken, hup, gewoon verder gaan met je leven.” Ik zou het briefje verscheuren, het meisje een van mijn papieren zakdoekjes geven en lekker verder lezen in mijn boek. Zonder dat gesnif nog te hoeven aanhoren.
Loop ik weer op straat en wordt er een man voor mijn voeten gedeponeerd? Zou die man dan weer aan mij vragen of er wat te zien valt? Ik zou in lachen uitbarsten. Ook zou ik mijn mobieltje uit mijn tas halen en foto’s maken van deze kerel in zijn onderbroek. Ik zou hem vertellen, waar hij ’s avonds die foto’s allemaal zou kunnen bezichtigen. En meteen zou ik vragen wat de reden was van zijn lancering. En aanbellen. Bij zijn vrouw. Ik zou haar kant van het verhaal ook wel eens willen horen. Nee. Ik loop niet meer door alsof er niets aan de hand is. Dan moet je dat gezeik maar thuis houden. Ik hoef het allemaal niet te weten. Maar een half verhaal, nee, daar heb ik niks aan.
De volgende keer als er een zwerver naast mijn tafeltje over zijn nek gaat, dan ga ik naast hem staan. We kijken samen naar zijn kots en ik ga het analyseren. “Zo, jij hebt wel heel veel bier gedronken! Moet je kijken man, het schuim staat erop! Pak eens een takje? Ja, je hoort me toch? Pak eens een takje, ik wil even roeren om te kijken wat er verder nog in zit. Ja, goed zo, dankjewel. Wat zijn die stukjes? Wat heb je gegeten? Zie je nou wel, dat je mijn vijftig cent helemaal niet nodig had? En nu naar huis, jij. Je hebt in je broek gepist en dat is smerig. Nu krijg je van helemaal niemand meer vijftig cent. Wat? Je hebt geen huis? Nou, hier heb je vijftig cent. Ga maar sparen voor een huis!”
Wat mij betreft hoeven we echt niet terug naar die maatschappij van vroeger, waarin iedereen zijn vuile was angstvallig binnenhield. Maar we zijn doorgeslagen naar de andere kant. Iedereen mag alles weten. Televisieprogramma’s spelen daar op in. We laten zien hoe vies ons huis is, hoe dik we zijn, hoe we er financieel een potje van maken en waar we spijt van hebben en relatieproblemen worden aan de grote klok gehangen. Als ik een vlek op de jurk van de buurvrouw zie zitten, daar word ik niet onpasselijk van. Maar de remsporen in haar onderbroek; nee, die hoef ik echt niet te zien.