Live, laugh, love
Ze kunnen er wat van, die Amerikanen. Geen volk ter wereld is zo goed in opgeklopt sentiment en hartverwarmende tearjerkers als de onderdanen van Obama. Ongebreideld positivisme gedijt goed in de Nieuwe Wereld. Misschien moeten ze wel, de arme drommels, met hun land op de rand van de financiële afgrond. Met iconen als Ty Pennington en Oprah Winfrey als kartrekkers, blijven ze vasthouden aan the American Dream. Things can only get better. En om dat nog eens lekker te onderstrepen vinden spreuken als ‘Live, laugh, love’, liefst in sierlijke letters op gietijzeren of hardhouten ondergronden, gedecoreerd met harten en vogels, er gretig aftrek.
Ik mag er graag komen, in Amerika, het land waar uitgestrekte woestijnlandschappen en eindeloze beboste berghellingen afgewisseld worden met helverlichte big cities. Het land waar alles groots en meeslepend moet zijn. Het krioelt er van de bezienswaardigheden en de 50 staten herbergen evenzoveel – zo niet meer – landschappen die in mijn ogen allemaal de moeite waard zijn, al heb ik ze dan nog niet allemaal mogen aanschouwen. Ook de mensen die ik er tegenkwam, vond ik aangenaam gezelschap. Vrolijk en enthousiast over het algemeen, erg spraakzaam en open. Heel anders dan in Nederland. Voor mij is Amerika het ideale vakantieland en eenmaal daar kan ik me, ondanks mijn aangeboren Hollandse nuchterheid, best een paar weken mee laten slepen door de volksaard. Live, laugh, love. Sure, why not?
De laatste keer dat ik er was, was in september van vorig jaar. Na tien dagen Chevrolets, hamburgers, highways, outlets, canyons, milkshakes, diners, have-a-good-ones en zelfs een heus countryconcert, namen we weemoedig afscheid van alles wat ons die kant op getrokken had, met een hele koffer meer bagage dan waarmee we gekomen waren. Tussen alle souvenirs ook een ‘Live, laugh, love’-plaquette. Voor de schoonouders. Een aardigheidje. Een hyper-Amerikaans souvenir voor twee no nonsense Nederlanders. Afgelopen april hing mijn schoonvader hem op in de tuin van zijn geliefde zomerhuisje. Korte tijd later kreeg zijn ziekte hem voorgoed in zijn greep. Een paar weken geleden droegen wij, verdrietige nabestaanden, hem door diezelfde tuin naar zijn laatste rustplaats.
Naast het verdriet was er vooral ook grote bezorgdheid om mijn schoonmoeder, de vrouw die een halve eeuw lang zijn wederhelft was geweest en die maandenlang de klok rond voor hem gezorgd had. Ontredderd was ze en verslagen. We zagen haar wegglijden in het grote gat van leegte dat de dood van mijn schoonvader voor haar achterliet. Machteloos. Hoop kwam uit onverwachte hoek.
Het was een mooie uitvaart, met een zee aan bloemen, meer belangstelling dan de zaal van het crematorium aankon en mooie muziek. En er waren troostende woorden van mensen die hem goed gekend hadden. Toch hingen de schouders steeds lager naarmate het moment van het definitieve vaarwel naderbij kwam. De witte kist zou spoedig uit het zicht verdwijnen en daarmee een einde maken aan zijn aardse aanwezigheid. De laatste spreker nam het woord. Met zachte stem stak zij ons een hart onder de riem. “Er hangt een bordje in de tuin,” zei ze, “met een opdracht aan jullie allen: live, laugh, love. Doe dat, net als hij het heeft gedaan.”
“Mooi hè?” zei mijn schoonmoeder een paar dagen later. “Het was eigenlijk maar een tuinversiering, maar ik kijk er nu met heel andere ogen naar.” En ze rechtte haar rug terwijl ze het bordje waterpas hing.